Lezen H3

Hoofdstuk 3 - Lezen -blz. 68
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 - Lezen -blz. 68

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  •   Je kunt opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen (hoofdstuk 3).

Slide 2 - Diapositive

 6 belangrijke tekstverbanden
  • opsommend
  • tegenstellend
  • uitleggend/ voorbeeldgevend
  • tijdsvolgorde/chronologisch
  • redengevend
  • concluderend

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

De delen van de tegenstelling zijn:
- Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen
- mijn zakenpartner denkt daar anders over.

Slide 7 - Diapositive

Tekstverband:
tegenstelling
In een zin of een alinea kunnen twee dingen tegenover elkaar gezet worden.
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover. 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming
D
Tekstverband = voorwaarde

Slide 12 - Quiz

Voor het maken van cupcakes heb je nodig: boter, meel, suiker, eieren en melk.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming
D
Tekstverband = oorzaak- gevolg

Slide 13 - Quiz

Weet je nog?

'Denk aan' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
een voorwaarde

Slide 14 - Quiz

Weet je nog?

'Tevens' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
een oorzaak- gevolg

Slide 15 - Quiz

Hoewel ze flink gespaard had, was het te weinig om rijlessen te nemen.
A
opsomming
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 17 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het juiste tekstverband. Het is niet gelijk verdeeld.
Tegenstelling
Voorbeeld
Opsomming
echter
zo
maar
denk aan
zoals
ook
onder andere
hoewel

Slide 18 - Question de remorquage

Sleep de signaalwoorden naar het juiste tekstverband. Het is niet gelijk verdeeld.
Tegenstelling
Voorbeeld
Opsomming
neem nou
ten slotte
en
verder
toch
denk aan
onder andere
tegenover

Slide 19 - Question de remorquage

tegenover
daarentegen
daarnaast
neem nou
denk aan
toch
tevens
Sleep de kaartjes op de juiste plek
opsomming
opsomming
opsomming
voorbeeld
voorbeeld
voorbeeld
tegenstelling
tegenstelling
tegenstelling

Slide 20 - Question de remorquage

Wat is een signaalwoord voor een opsomming?
A
ten eerste
B
omdat
C
maar
D
bijvoorbeeld

Slide 21 - Quiz

Wat zijn tegenstellingen?
A
Woorden die het tegenovergestelde betekenen
B
Woorden die hetzelfde betekenen

Slide 22 - Quiz

opsomming =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 23 - Quiz


Wat is geen tegenstelling?
A
Traag - Langzaam
B
Boven - Onder
C
Laag - Hoog
D
Gevaarlijk - Veilig

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Hoofdstuk 3  

Opdracht 1 en 2   (blz. 69-71)

Slide 26 - Diapositive