Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
Éléments de cette leçon
Bloedgroepen
Slide 1 - Diapositive
David krijgt een transfusie met rode bloedcellen.
Zijn bloed heeft de volgende kenmerken:
Wat is waar?
antigeen
B
antistof
anti-A
B
anti-A
A
rode bloedcellen van bloedgroep A zijn geschikt
B
rode bloedcellen van bloedgroep B zijn geschikt
C
rode bloedcellen van bloedgroep AB zijn NIET geschikt
D
rode bloedcellen van bloedgroep 0 zijn NIET geschikt
Slide 2 - Quiz
In de volgende gevallen worden bij de mens weefsels overgebracht:
1 bij een harttransplantatie, 2 bij een transfusie waarbij iemand met bloedgroep AB Rh+ voor de eerste keer bloed krijgt van iemand met bloedgroep AB Rh-, 3 bij een bypass-operatie, waarbij een stukje bloedvat uit een been van deze patiënt wordt overgebracht naar zijn hart.
Wanneer ontstaat een afweerreactie bij de ontvanger?
A
bij 1
B
bij 3
C
bij 2
D
in geen van de gevallen
Slide 3 - Quiz
Een patiënt met rhesus-negatief bloed en bloedgroep AB ontvangt voor het eerst in zijn leven een bloedtransfusie. Hij krijgt bij vergissing een kleine hoeveelheid Rhesus-positief bloed van een donor met bloedgroep A. Twee weken later wordt bepaald welke antistoffen in het bloed van deze patiënt aanwezig zijn. Is in het lichaam van de patiënt tengevolge van deze transfusie antistof anti-A gevormd? En anti-Rhesus?
A
geen van beide
B
alleen anti-A
C
alleen anti-Rhesus
D
anti-A en anti-Rhesus
Slide 4 - Quiz
Op welke bloedcomponenten komen antigenen voor?
A
Alleen op erytrocyten
B
Op erytrocyten en leukocyten
C
Op erytrocyten en trombocyten
D
Op erytrocyten, trombocyten en leukocyten
Slide 5 - Quiz
Het Rhesus systeem bevat antigen:
A
D
B
D, AB0
C
C, D, E
D
AB0
Slide 6 - Quiz
Donorbloed
Slide 7 - Diapositive
Welke leeftijd hebben bloeddonoren in Nederland?
A
tussen 18 - 99
B
tussen 16 - 99
C
tussen 18 - 79
D
tussen 18-65
Slide 8 - Quiz
Welk minimale gewicht moet een bloeddonor hebben?
A
40 kg
B
50 kg
C
60 kg
D
70 kg
Slide 9 - Quiz
Iemand mag geen bloeddonor worden als er sprake is van:
A
hiv-positief of aids
B
ADHD
C
dragerschap van hepatitis B- of C
D
diabetes type II zonder insulinegebruik
Slide 10 - Quiz
Is de volgende stelling juist of onjuist? Uit bloedplasma worden geneesmiddelen geproduceerd.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Hoe vaak geven bloeddonors bloed per jaar?
A
Gemiddeld 0,7 x
B
Gemiddeld 1,4 x
C
Gemiddeld 2,5 x
D
Gemiddeld 4,1 x
Slide 12 - Quiz
Hoe vaak geven bloedplasmadonors bloed per jaar?
A
Gemiddeld 0,7 x
B
Gemiddeld 1,4 x
C
Gemiddeld 2,5 x
D
Gemiddeld 5,7 x
Slide 13 - Quiz
Hoeveel patiënten kunnen worden geholpen met 1 bloeddonatie?
A
1 patiënt
B
3 patiënten
C
7 patiënten
D
10 patiënten
Slide 14 - Quiz
Hoeveel bloed wordt bij een bloeddonatie gedoneerd?
A
300 ml bloed
B
500 ml bloed
C
750 ml bloed
D
5 liter bloed
Slide 15 - Quiz
Hoeveel tijd moet er minimaal tussen 2 bloeddonaties zitten?
A
1 week
B
1 maand
C
tussen 2-4 maanden
D
tussen 4-6 maanden
Slide 16 - Quiz
Naar welke patiëntencategorie gaat het meeste donorbloed?
A
Naar kankerpatiënten
B
Naar diabetespatiënten
C
Naar cardiologische patiënten
D
Naar IC-patiënten
Slide 17 - Quiz
Hoe lang duurt een bloed- of plasmadonatie gemiddeld?
A
Bloed 10 minuten
Plasma 45 minuten
B
Bloed 20 minuten
Plasma 10 minuten
C
Bloed 45 minuten
Plasma 10 minuten
D
Bloed 10 minuten
Plasma 20 minuten
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Vidéo
Slide 20 - Vidéo
Kan iemands bloedgroep gedurende het leven veranderen?
A
Nee, dit kan natuurlijk niet
B
Ja, dit gebeurt soms tussen het vierde en achttiende levensjaar
C
Ja, dit kan na een stamceltransplantatie
D
Ja, dit kan na een transfusie met een verkeerde bloedgroep