9.6 Bloedtransfusie V

Je kunt bezig gaan met de opdrachten van 9.4
Of je maakt een samenvatting / mindmap van de paragraaf



9.6 Bloedtransfusie
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Je kunt bezig gaan met de opdrachten van 9.4
Of je maakt een samenvatting / mindmap van de paragraaf



9.6 Bloedtransfusie

Slide 1 - Diapositive

Je kunt bezig gaan met de opdrachten van 9.4
Of je maakt een samenvatting / mindmap van de paragraaf



9.4 Ziek - Herhaling

Slide 2 - Diapositive

Incubatie
symptomen
diagnose
prognose

Slide 3 - Question de remorquage

Als je paracetamol slikt, word je sneller beter
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Hoe heten de specifieke eiwitten aan de buitenkant van een cel?

Slide 5 - Question ouverte

Hoe heten de stoffen die de witte bloedcel maakt, waardoor de ziekteverwekkers uiteindelijk uitgeschakeld worden?

Slide 6 - Question ouverte

Je bent op safari en wordt gebeten door een giftige slang. Gelukkig heeft de gids een serum bij zich die hij direct in je arm spuit. Hierdoor overleef je het.
Wat voor soort immunisatie is dit?
A
actief, natuurlijk
B
actief, kunstmatig
C
passief, natuurlijk
D
passief, kunstmatig

Slide 7 - Quiz

Je kunt bezig gaan met de opdrachten van 9.4
Of je maakt een samenvatting / mindmap van de paragraaf



9.5 Bloedtransfusie

Slide 8 - Diapositive

Doelen van deze les
Je leert:
…wat een bloedtransfusie is en hoe het werkt
…uit welke bestanddelen bloed bestaat
…wat de taak van elk bestanddeel van het bloed is
...welke bloedgroepen er zijn
…wat een resusfactor is en welke risico's het meebrengt
…hoe orgaantransplantatie werkt

Slide 9 - Diapositive

Bloed
Bij verlies van bloed -> bloedtransfusie
- Door operatie of ongeluk
- Bij sommige ziekten

Bij bloedtransfusie wordt bloed van een gezonde donor 
overgebracht in een ander lichaam
Bloed heeft verschillende bestanddelen:
- Rode bloedcellen
- Bloedplasma
- Bloedplaatjes
- Witte bloedcellen

Slide 10 - Diapositive

Bloedtransfusie
> Rode bloedcellen – zuurstofvervoer, vaak tekort na een ongeluk of bij bloedarmoede
> Bloedplasma – nodig bij mensen met brandwonden, infecties en problemen met bloedstolling
> Bloedplaatjes – bij patiënten met leukemie (verzamelnaam voor verschillende soorten beenmergkanker). -> te veel witte bloedcellen, daardoor te weinig bloedplaatjes -> leidt tot bloedingen
> Witte bloedcellen – worden niet gedoneerd, taak is het uitschakelen van ziekteverwekkers

Slide 11 - Diapositive

Bloedgroepen
4 bloedgroepen:
A, B, AB en 0


Witte bloedcellen maken antistoffen tegen de antigenen die jij niet op je bloedcellen hebt:
- Heb jij bloedgroep A, dan maken witte bloedcellen anti-B
- Heb jij bloedgroep B, dan maken witte bloedcellen anti-A
- Heb jij bloedgroep AB, dan maken je witte bloedcellen geen antistoffen
- Heb jij bloedgroep 0, dan maken je witte bloedcellen anti-A en anti-B


Slide 12 - Diapositive

Bloedgroepen
Bij transfusie:
Ontvangen mag geen antistoffen voor de donor 
hebben
Heeft hij dat wel, kan ontstaat bloedklontering: 
bloedcellen plakken aan elkaar en kunnen bloedvaten blokkeren

Bloedgroep AB -> heeft geen antistoffen, dus is universele ontvanger
Bloedgroep 0 -> heeft geen antigenen op de bloedcellen, en kan dus aan iedereen doneren  universele donor


Slide 13 - Diapositive

Rhesusfactor
Andere bloedgroep naast A, B, AB en 0:
Resusfactor

Resuspositief (Rh+): resusantigenen op rode bloedcellen (85%)
Resusnegatief (Rh-): geen resusantigenen op rode bloedcellen (15%)

Voor het eerst ontdekt bij resusapen (engelse en oud-nederlandse spelling is Rhesus)
Bij bloeddonatie wordt ook rekening gehouden met resusfactor:
Een donor met Rh+ kan geen bloed doneren aan een ontvanger met Rh-

Slide 14 - Diapositive

Rhesusfactor
Resusfactor is ook belangrijk bij zwangerschap
Resusnegatieve moeder (Rh-) kan antistoffen gaan voor het bloed van het kind (Rh+), als het bloed met elkaar in contact komt: Dit kan gebeuren bij de bevalling
Gevolg: bij een tweede zwangerschap zijn er antistoffen die het bloed van het kind kunnen ‘aanvallen’

Tekort aan rode bloedcellen -> zuurstofgebrek (resusziekte)
Gele kleur door afbraakproduct rode bloedcellen -> bilirubine
Behandeling met UV-licht om het te verwijderen
Bij ernstig gevallen: bloedtransfusie nodig


Slide 15 - Diapositive

Rhesusfactor
Resusfactor is ook belangrijk bij zwangerschap
Resusziekte voorkomen: resusprik voor zwangere vrouwen met Rh- die een Rh+ kind dragen
Bevat antistoffen die bloedcellen van het kind direct opruimen. Hierdoor maakt de moeder geen antistoffen



Slide 16 - Diapositive

Chronisch ziek
Ziekte die niet meer over gaat
- Astma
- Suikerziekte
- Nierziekten
Als een orgaan steeds slechter werkt, heb je een orgaantransplantatie nodig
Hierbij krijg je een orgaan van iemand anders: een donor

Slide 17 - Diapositive

Orgaantransplantaties
Een orgaan van iemand anders wordt door je eigen lichaam aangevallen -> afstoting
De cellen in het orgaan worden namelijk niet herkend
Hiervoor krijgen mensen die een donororgaan krijgen vaak afstotingsremmers

Donororganen gaan vaak maar ~10 jaar mee
Er zijn organen die je kan afstaan terwijl je leeft, zoals een nier
De meeste organen kan je niet missen, en kunnen pas worden afgestaan na overlijden

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Vragen

Slide 20 - Diapositive

Welke onderdelen van het bloed kunnen d.m.v. een transfusie worden toegediend?

Slide 21 - Question ouverte

Bij bloedtransfusie, wat is de universele donor?
A
AB +
B
0 +
C
AB -
D
0 -

Slide 22 - Quiz

Bij bloedtransfusie, wat is de universele ontvanger?
A
AB +
B
0 +
C
AB -
D
0 -

Slide 23 - Quiz


Karel wil zijn bloedgroep weten. Bij een bloedgroepentest is er alleen klontering bij anti-B.
Wat is Karel zijn bloedgroep?
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-

Slide 24 - Quiz

Wanneer levert de rhesus-factor problemen op bij een zwangerschap?
A
Moeder: rh+ Kind: rh-
B
Moeder: rh+ Kind: rh+
C
Moeder: rh- Kind: rh-
D
Moeder: rh- Kind: rh+

Slide 25 - Quiz

Elk jaar worden in Nederland organen getransplanteerd.
Wanneer heeft zo’n operatie de meeste kans op succes?
A
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
B
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.
C
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
D
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.

Slide 26 - Quiz

Wat zou jij invullen wanneer je 18 bent op de vraag: Wil je donor worden?
A
Ja, ik wil donor worden
B
Nee, ik wil geen donor worden
C
Familie beslist
D
Iemand anders beslist

Slide 27 - Quiz

Een donororgaan gaat altijd de rest van je leven mee
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Aan het werk
9.6: maak alle opdrachten.
Vindt je het makkelijk, sla de vragen met de ronddraaiende pijltjes er voor over

Leren voor Repetitie H9

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Aan het werk
Van 9.4 maken opdr:
22 t/m25
3, 4, 5, 11, 12, 13, 14, 18, 19, 20
Klaar? Ga dan verder met de striptekening.

Slide 33 - Diapositive