Herhalingsles 6: bezittelijk voornaamwoord, futur proche, vraagwoorden

Het bezittelijk voornaamwoord/le pronom posessif
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Het bezittelijk voornaamwoord/le pronom posessif

Slide 1 - Diapositive

bezittelijk voornaamwoord
mijn (mannelijk enkelvoud)
A
ma
B
mes
C
ton
D
mon

Slide 2 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 3 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 4 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 5 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord 'jouw'?
A
mon/ma/mes
B
ton/ta/tes
C
son/sa/ses

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Apprendre par coeur
Je vais
Tu vas
Il / Elle va
Nous allons
Vous allez
Ils / Elles vont

Slide 9 - Diapositive

Comment tu ____ au collège?
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 10 - Quiz

Je ____ au Parc Astérix.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 11 - Quiz

0

Slide 12 - Vidéo

Le futur proche
Voorbeelden:
Je vais jouer
Tu vas jouer
Il / Elle / On va jouer
Nous allons jouer
Vous allez jouer
Ils / Elles vont jouer

Slide 13 - Diapositive

Qu'est-ce que tu _________ (gaat doen)?
A
va faire
B
vas faire
C
vais faire
D
allons faire

Slide 14 - Quiz

Nous ____________ (gaan spelen) de la guitare.
A
allez jouer
B
vont jouer
C
va jouer
D
allons jouer

Slide 15 - Quiz

Zet in de juiste volgorde:
allez - les devoirs - faire - Vous

Slide 16 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
- va - Elle - à Paris - faire du shopping

Slide 17 - Question ouverte