H2§1-6 2021-2022

Economie 
3k
Thuis in geldzaken
H2 §1-6
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Economie 
3k
Thuis in geldzaken
H2 §1-6

Slide 1 - Diapositive

Lesplan
  • Uitleg/herhaling Boek A H 2§1-§7
  • Oefenen
  • Opdrachtje CR

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je weet wat de functies van geld zijn.
  • Je kunt het verschil tussen chartaal en giraal geld 
  • Je kunt verschillende betaalwijzen benoemen.
  • Je kunt diverse vormen van sparen uitleggen.
  • Je kunt de begrippen inflatie en koopkracht uitleggen.

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je weet wat de verschillende beleggingsmogelijkheden zijn.
  •  Je kunt uitleggen hoe lenen werkt.
  • Je kunt de verschillende vormen van krediet onderscheiden.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

GELD!!
Waar denk je aan??

Slide 6 - Question ouverte

Direct of indirect
  • Direct is ook in natura: Goederen en diensten ruilen tegen goederen en diensten
  • Indirect: extra stap, namelijk met geld

Slide 7 - Diapositive

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 8 - Quiz

Wat kan je met geld allemaal doen??

Slide 9 - Question ouverte

De functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 10 - Diapositive

De functies van geld
  • Ruilmiddel: producten kopen
  • Spaarmiddel: geld sparen
  • Rekenmiddel: een trui kost €40 en een broek €50

Slide 11 - Diapositive

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 12 - Quiz

Welke soorten geld ken je ook alweer???

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Vidéo

Je neemt geld op van je rekening bij de pin automaat.
Wat gebeurt er??
A
Giraal geld daalt en chartaal geld daalt
B
Giraal geld daalt en chartaal geld stijgt
C
Giraal geld stijgt en chartaal geld daalt
D
Giraal geld stijgt en chartaal geld stijgt

Slide 15 - Quiz

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas

Slide 16 - Quiz

Wat is giraal en wat is chartaal??
Chartaal
Giraal
Munten
Betaalpas
Credit card
Briefjes van €20,-

Slide 17 - Question de remorquage

Veranderingen op je bankrekening
  • Mutaties in je saldo
  • Je kunt rood staan 
  • Met internetbankieren kan je dat snel zien
  • Tikkie

Slide 18 - Diapositive

Wat is rood staan?

Slide 19 - Question ouverte

Veranderingen op je bankrekening
  • Mutaties in je saldo
  • Rood staan heet DEBETSALDO

  • Positief saldo heet CREDITSALDO

Slide 20 - Diapositive

Waar spaar je voor?

Slide 21 - Question ouverte

Spaardoel
  • Grote uitgaven
  • Uit voorzorg
  • Voor rendement, nu niet meer

Slide 22 - Diapositive

Nu je de spaardoelen kent, geef eens een voorbeeld bij die 3 spaardoelen?

Slide 23 - Question ouverte

Je brengt je geld naar de bank
  • Normaal krijg je rente (=interest)
  • Hoe langer op de bank hoe meer rente
  • Je schuift je koopkracht vooruit

Slide 24 - Diapositive

Wat gebeurt er met jouw euro's die je op de bank hebt gezet??

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Diapositive

Rekenen met %
Of:
  • je deelt het bedrag in €'s door 100 en doet dat x het %
  • 20% van € 125,00 = 125,00/100 = 1,25 x 20 = € 25,00
Of:
  • je gebruikt de verhoudingstabel

Slide 27 - Diapositive

Rekenen met %
  • Je gebruikt de verhoudingstabel - 20% van € 125,00



€'s
125,00
??
%
100%
20%

Slide 28 - Diapositive

Rekenen met %
  • Je gebruikt de verhoudingstabel - 20% van € 125,00
  • Op de rij met de meeste gegevens zet je 1



€'s
125,00
??
%
100%
1
20%

Slide 29 - Diapositive

Rekenen met %
  • Op de rij met de meeste gegevens zet je 1
  • Van 100 naar 1 door te delen door 100
  • Dus boven ook delen door 100 --> 125 : 100 = 1,25



€'s
125,00
1,25
??
%
100%
1
20%

Slide 30 - Diapositive

Rekenen met %
  • Van 1 naar 20 door te vermenigvuldigen met 20 
  • Dus ook boven x 20
  • ?? = 1,25 x 20 = € 25,00
€'s
125,00
1,25
??
%
100%
1
20%

Slide 31 - Diapositive

Sleep naar de goede plek?/
Rente betalen
Rente ontvangen
Coen zijn bedrijf leent €125.000,00 bij de bank
Coen zet 
€ 125,00 op de bank
Nederland leent 1 miljard van Duitsland
Jouw moeder zet jouw erfenis op de bank

Slide 32 - Question de remorquage

Als de prijzen gaan stijgen, kan je dan meer of minder kopen??

Slide 33 - Question ouverte

Inflatie
  • Je geld wordt dus minder waard
  • Je kunt minder kopen

Slide 34 - Diapositive

Hoe kun je GELD laten groeien??

Slide 35 - Question ouverte

Sparen of beleggen
  • Sparen: je geld op de bank en daar rente op ontvangen 

Slide 36 - Diapositive

Sparen of beleggen
  • Beleggen: je geld gebruiken om bijvoorbeeld aandelen te kopen
  • Of om obligaties te kopen 

Slide 37 - Diapositive

Aandelen
  • Je koopt een stukje van een bedrijf
  • Je wordt dus eigenaar
  • Je eigendom, de aandelen, kunnen meer waard worden
  • En, omdat je geld steekt in een bedrijf, krijg je een beloning 

Slide 38 - Diapositive

Hoe heet de beloning, het rendement, bij aandelen??
A
Rente
B
Winst
C
BTW
D
Dividend

Slide 39 - Quiz

Overzicht
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst (= winst)
Rendement spaarrekening:
Rente

Slide 40 - Diapositive

Lenen in plaats van sparen
  • Je hebt direct beschikking over geld
  • Over een lening moet je rente betalen
  • De lening moet je aflossen

Slide 41 - Diapositive

Zet/sleep op de juiste plek??
Spaarder
Lener
Krijgt rente
Vraagt geld
Betaalt rente
Aanbieder van geld

Slide 42 - Question de remorquage

Oppassen met lenen

Slide 43 - Diapositive

Wat wist je niet meer en nu weer wel??

Slide 44 - Question ouverte

Opdracht Classroom

Slide 45 - Diapositive