2.2 + 2.3 Geld moet rollen en ga je sparen of beleggen

2.2 Geld moet rollen
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2.2 Geld moet rollen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 2.2

- Aan het einde van de les weet ik welke geldfuncties er zijn.

- Aan het einde van de les weet ik waarom banken graag willen dat je spaart.

- Aan het einde van de les kan ik de rente (variabele rente & vaste rente) berekenen die je op een spaarrekening ontvangt.

Slide 2 - Diapositive

Geldfunties
- Rekenmiddel
- Ruilmiddel
- Spaarmiddel


Slide 3 - Diapositive

Rol van de bank

Slide 4 - Diapositive

Inflatie

Slide 5 - Diapositive

Europese centrale bank
1. ECB bepaalt de rente voor alle eurolanden.
2. Inflatie dus onder controle proberen te houden.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Opdracht 9
Alle landen met de euro

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 10

1. Sparen levert meer op / lenen wordt duurder
2. meer sparen / minder lenen
3. minder uitgeven
4. minder vraag
5. prijzen dalen.

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 11
De ECB verlaagt de rente:
1. De ECB wil dat de consumenten meer gaan besteden
2. De ECB wil dat de inflatie hoger wordt.

Slide 10 - Diapositive

Geef antwoord op de leerdoelen
1. Noem de drie geldfuncties en leg ze uit.
2. Leg het verschil uit tussen creditsaldo en debetsaldo.
3. Leg uit wat vraag en aanbod van geld is bij een bank.
4. Welke rol heeft de bank bij vraag en aanbod?
5. Wat doet de ECB om de koopkracht te behouden?
6. Wat gebeurt er als de ECB de rente laat stijgen?
7. Wat gebeurt er als de ECB de rente laat dalen?


Slide 11 - Diapositive

Herhalingsopgaven
Maken 2 tot en met 9 blz. 60 

Slide 12 - Diapositive

2.3 Ga je sparen of beleggen?

Slide 13 - Diapositive

Waarom spaar je?
1. Voor een doel
2. Uit voorzorg
3. Voor de rente

Slide 14 - Diapositive

Variabel vs vast
  • Variabele rente  
  • de bank kan het rentepercentage veranderen
  • Vaste rente (spaardeposito)
  • het rentepercentage blijft  de hele periode hetzelfde
  • Je zet het geld voor een afgesproken tijd op een rekening (je kunt het er niet zo maar vanaf halen!)

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Spaardeposito

Slide 17 - Diapositive

Rente

Formule  =          Bedrag : 100 x %

OF

VERHOUDINGSTABEL


Voorbeeld:

Roberto heeft €200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


Rente na 1 jaar        → €200 : 100 x 3

Rente na 2 jaar       → €200 : 100 x 3 x 2

Rente na 1 maand → €200 : 100 x 3 : 12


Slide 18 - Diapositive

Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 19 - Quiz

Bereken de enkelvoudige rente na 1 jaar sparen:
€1500 op de rekening tegen 2% rente
A
€50,00
B
€60,00
C
€30,00
D
€20,00

Slide 20 - Quiz

Je hebt €12500 spaargeld. Je ontvangt 2,1% rente. Hoeveel euro rente krijg je na 8 maanden?
A
100
B
125
C
150
D
175

Slide 21 - Quiz

Bij een spaardeposito heb je variabele rente.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Bij een spaarrekening is er sprake van
A
vaste rente
B
variabele rente

Slide 23 - Quiz

De ECB verlaagt de rente, zodat
A
Men meer gaat lenen
B
Men meer gaat sparen

Slide 24 - Quiz

De ECB wilt de inflatie verlagen, wat kan de ECB doen?
A
Rente verhogen
B
Rente verlagen

Slide 25 - Quiz

De Europese centrale bank geldt ook voor landen waar de euro geen betaalmiddel is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Kredietkosten is een ander woord voor rente die je betaalt bij een lening.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Kredietkosten die je betaalt over een lening bestaan uit:
A
Rente
B
Aflossing
C
Rente en aflossing
D
Huur

Slide 28 - Quiz

Je hebt een lening van €2000. Je termijnbedrag is €175 a 12 maanden. Hoeveel aflossing betaal je?
A
€2000
B
€2100
C
€100
D
geen

Slide 29 - Quiz

Je hebt een lening van €2000. Je termijnbedrag is €175 a 12 maanden. Hoeveel rente betaal je?
A
€2100
B
€2000
C
€100
D
geen

Slide 30 - Quiz

Hoe langer je doet over de lening terug betalen, hoe minder kredietkosten je hoeft te betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz