Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Ga op je laptop naar lessonup.com en log in met je eigen account. 

De les staat klaar.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Ga op je laptop naar lessonup.com en log in met je eigen account. 

De les staat klaar.

Slide 1 - Diapositive

Talent 4.7
bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Diapositive

Deze les

- lesdoel
- oefening zinsdeel ontleden
- bijwoordelijke bepaling
- huiswerk

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel
  • Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen
  • Je herkent samengestelde zinnen / hoofd- en bijzinnen
  • Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.

Slide 4 - Diapositive

"Volgende week is het herfstvakantie."

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Volgende week
B
is
C
het
D
herfstvakantie

Slide 5 - Quiz

"Volgende week is het herfstvakantie."

Met wat voor gezegde hebben we hier te maken?
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

"Volgende week is het herfstvakantie."

Wat is het onderwerp?
A
Volgende week
B
is
C
het
D
herfstvakantie

Slide 7 - Quiz

"Volgende week is het herfstvakantie."

Hoe noem je het zinsdeel 'herfstvakantie'?
A
bijwoordelijke bepaling
B
werkwoordelijk deel van het gezegde
C
naamwoordelijk deel van het gezegde
D
onderwerp

Slide 8 - Quiz

"Volgende week is het herfstvakantie."

Welke naam zou je geven aan het zinsdeel 'volgende week'?
A
Bijwoordelijke bepaling
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen:
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het gezegde van de hoofdzin?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 13 - Question ouverte

Hoe noem je het eerste zinsdeel ?

In Safaripark Beekse Bergen | stapte een Frans gezin uit de auto, | terwijl het een rondrit maakte.

Slide 14 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het zwembad.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het zwembad.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Slide 19 - Question ouverte

Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Slide 20 - Question ouverte

Wat voegt dit zinsdeel toe aan de zin? Wat geeft het voor informatie?
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verstuikt.

Gelukkig bleef iedereen ongedeerd, maar de ouders hadden hun kinderen niet zo'n best voorbeeld gegeven.

Slide 21 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Geeft aan:

wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.

Slide 22 - Diapositive

Je kent nu alle zinsdelen
Een zin is dus opgebouwd uit zinsdelen die allemaal iets toevoegen aan de zin:
ow = wie of wat
gezegde = welke handeling (wwg)  OF toestand (nwg)
lv = wat ondergaat de handeling
mv = aan of voor wie gebeurt de handeling
bwb = wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.

Slide 23 - Diapositive

Maak nu eens een zin met:
bwb - pv - ow - mv - lv

Slide 24 - Question ouverte

Aan de slag
Maak van 4.7 opdracht 1 t/m 9

Niet: opdracht 6 en 8

Slide 25 - Diapositive

Lesdoel
  • Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen
  • Je herkent samengestelde zinnen / hoofd- en bijzinnen
  • Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.

Slide 26 - Diapositive