Lezen H5 les 1

Dat doen we vandaag
1) Opstarten en absenties
2) Lezen + huiswerkcontrole
3) Huiswerk nakijken en bespreken
4) Herhalen Lezen H4 (blz. 102-103)
5) Theorie en uitleg Lezen H5 (blz. 132)
6) Maken opdracht 1 van Lezen H5 (blz. 133)
7) Huiswerk is opdracht 2 Lezen H5 (blz. 134)
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Dat doen we vandaag
1) Opstarten en absenties
2) Lezen + huiswerkcontrole
3) Huiswerk nakijken en bespreken
4) Herhalen Lezen H4 (blz. 102-103)
5) Theorie en uitleg Lezen H5 (blz. 132)
6) Maken opdracht 1 van Lezen H5 (blz. 133)
7) Huiswerk is opdracht 2 Lezen H5 (blz. 134)

Slide 1 - Diapositive

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 15 minuten lezen.
Leg je schrift met je huiswerk op de rand van je tafel.

Boek niet bij je? Lees een tekst in Nieuw Nederlands. 
timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk nakijken
Leestoets

Slide 3 - Diapositive

Opstarten!
Opfrissen H4

Slide 4 - Diapositive

Samengevat
Feiten: een feit kun je controleren.

Meningen: een mening is wat iemand van iets vindt.

Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt.

Slide 5 - Diapositive

Even testen...
Hierna zie je 10 uitspraken. Doe mee en test jezelf of je de theorie goed begrijpt!

Slide 6 - Diapositive

Feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 7 - Quiz

Feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quiz

Feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat dit een heel mooi boek is.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quiz

Feit, mening of argument?

Ik word namelijk gesteund door de UvA.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quiz

Feit, mening of argument?

Volgens mij zijn de meeste mensen erg bang.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 11 - Quiz

Feit, mening of argument?

Het overgangsregelement zegt dat je met vijf tekortpunten niet overgaat.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quiz

Feit, mening of argument?

Want geur geeft sommige deodorants net iets extra's.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 13 - Quiz

Feit, mening of argument?

Een door irritatie beschadigde huid kan leiden tot eczeem.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quiz

Feit, mening of argument?

Volgens mij hebben sommige mensen liever eczeem dan dat ze zogenaamd stinken.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quiz

Feit, mening of argument?

Onze docent roept: "Jullie kunnen veel harder werken!"
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 16 - Quiz

Waarom kan de vorige vraag discussie opleveren?

Slide 17 - Question ouverte

Ik kan goed onderscheid maken tussen feiten en meningen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage

Ik kan argumenten herkennen in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage

Lezen H5 Kritisch lezen
Je hebt nu 3 min de tijd om in stilte de theorie te lezen op blz. 132.
timer
3:00

Slide 20 - Diapositive

Uitleg Lezen H5 Kritisch Lezen
Betrouwbaarheid
Objectiviteit
Kritisch lezen

Slide 21 - Diapositive

De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken. Gordon zei dit gisteren nog op tv!
A
betrouwbaar
B
onbetrouwbaar

Slide 22 - Quiz

Waarom is dit onbetrouwbaar?

De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken. Gordon zei dit gisteren nog op tv!
A
De tv als medium is geen betrouwbare bron
B
Wat Gordon zegt is helemaal niet waar
C
Gordon is een zanger

Slide 23 - Quiz

ONBETROUWBAAR!
De economie is alleen nog te redden als de Nederlandse staat eigenaar wordt van alle banken. Gordon zei dit gisteren nog op tv!

Gord is een zanger en geen econoom. Hij is dus niet deskundig op dit gebied. 

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Waarom is vorige afbeelding onbetrouwbaar?
A
De schrijver is niet deskundig.
B
De schrijver heeft een bepaald belang.
C
De tekst is gepubliceerd op social media.
D
De tekst is verouderd.

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Kritisch lezen (blz. 132)
Stel bij het kritisch lezen van een tekst het volgende vast:

  • Is de auteur deskundig?
  • Is de auteur onpartijdig of heeft hij een bepaald belang? Kun je uit de tekst of het onderschrift iets afleiden over de opleiding of het beroep van de auteur?
  • Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd?
  • Is de informatie in de tekst niet verouderd?
  • Zijn de mensen die geïnterviewd worden betrouwbaar en deskundig? Komen er voor- én tegenstanders aan het woord?
  • Klopt het wat de auteur zegt? Laat hij geen belangrijke dingen weg?
  • Zijn de argumenten van de auteur sterk of kun je er makkelijk iets tegen inbrengen?






Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Was de laatste slide over het nepnieuws over corona betrouwbaar?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee

Slide 31 - Quiz

Bron?

Slide 32 - Diapositive

Opdracht 1
Boek blz. 132-133
timer
15:00

Slide 33 - Diapositive

Oplossingen van opdracht 1
1 Bij tekst 1 hoort kop B, want in dit stukje tekst staan de stadsbewoners centraal: die voelen zich (bijna) even veilig in hun stad als dorpelingen op het platteland.  

2 Bij tekst 2 hoort kop A, want in dit stukje tekst staan de dorpsbewoners centraal: die lopen bijna net zo veel risico slachtoffer te worden van een misdrijf als stedelingen.

Slide 34 - Diapositive

Oplossingen van opdracht 1
3 Dick ter Steege komt in beide kranten aan het woord, omdat hij deskundig is. Hij is namelijk de woordvoerder en redactiechef van het CBS, dat het onderzoek naar de veiligheidsgevoelens van dorpelingen en stedelingen heeft laten uitvoeren.

4 Kop a roept een negatief gevoel op door ‘Pas op!’ (dorp is even gevaarlijk als stad); kop b lijkt positiever (stadsbewoner voelt zich bijna net zo veilig als plattelandsbewoner).

Slide 35 - Diapositive

Oplossingen van opdracht 1
5 In het diagram worden de onveiligheidsgevoelens naar regionale politie-eenheid van 2014 vergeleken met die van 2006. 

6 De steden en gebieden zijn in het diagram gerangschikt in oplopende percentages van onveiligheidsgevoelens in 2006. Den Haag scoorde in 2006 het hoogst; Noord-Holland het laagst. Op die manier kun je duidelijk zien hoe de percentages van die gevoelens zijn veranderd in 2014. 

Slide 36 - Diapositive

Oplossingen van opdracht 1
7 het meest in Den Haag (en/of Rotterdam); het minst in Amsterdam

8 Het onderzoek werkt met getallen van 2006 en 2014. De resultaten zijn inmiddels mogelijk verouderd. 

Slide 37 - Diapositive

Oplossingen van opdracht 1
9 In het diagram wordt niet echt duidelijk wat politie-eenheden zijn en of alle Nederlandse eenheden zijn opgenomen in het diagram. Ook kun je de resultaten niet nauwkeurig aflezen in het diagram.  
10 Tekst 1 geeft de werkelijkheid het beste weer: het onderzoek gaat immers over de daling van de onveiligheidsgevoelens bij stadsbewoners.

Slide 38 - Diapositive

Laatste quizvraag!
ANP = algemeen Nederlands persbureau

Slide 39 - Diapositive

Betrouwbaar?
A
Ja hoor
B
Nee hoor

Slide 40 - Quiz