... weet je op welke manieren een tekst kan worden ingeleid.
... weet je op welke manieren een tekst kan worden afgesloten.
... weet je uit welke delen een alinea bestaat.
Slide 3 - Diapositive
1. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort uiteenzettende tekst? (Dus bijv. een recept om een appeltaart te maken of hoe je een kast in elkaar zet)
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 4 - Quiz
2. Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort informerende tekst? (Bijv. een hoofdstuk uit je geschiedenisboek over de Tweede Wereldoorlog)
A
opiniëren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 5 - Quiz
3. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm recept?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
overtuigen
Slide 6 - Quiz
4. Bij welk tekstdoel hoort de tekstvorm sollicitatiebrief?
A
overtuigen
B
informeren
C
opiniëren
D
activeren
Slide 7 - Quiz
5. Bij welke tekstdoelen hoort de tekstvorm column? (Een column is een tekst waarin de schrijver op grappige wijze zijn mening over een onderwerp geeft)
A
aan het denken zetten
B
overtuigen
C
activeren
D
informeren
Slide 8 - Quiz
6. Bij welke tekstdoelen hoort de tekstvorm weblog?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
opiniëren
Slide 9 - Quiz
7. Wat is het verschil tussen de tekstdoelen overtuigen en activeren?
A
Er is geen verschil.
B
Overtuigen: ervoor proberen te zorgen dat iemand hetzelfde denkt als jij. activeren: iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)
C
Activeren: ervoor proberen te zorgen dat
iemand hetzelfde denkt als jij. Overtuigen:
iemand activeren, iemand tot iets aanzetten (actief maken)
Slide 10 - Quiz
8. Een tekst heeft vaak meerdere doelen, maar 1 hoofddoel (belangrijkste doel).
A
dit klopt
B
dit klopt niet
Slide 11 - Quiz
9. Wat is een tussenkopje?
A
De titel van de tekst.
B
De titel van de inleiding.
C
De titel van een alinea.
D
De titel van het slot.
Slide 12 - Quiz
10. Wat is het verschil tussen een tussenkopje en de titel?
A
Er is geen verschil.
B
Een tussenkopje gaat over de hele tekst. De titel gaat over een alinea.
C
De titel gaat over de hele tekst. Een tussenkopje gaat over een alinea.
Slide 13 - Quiz
1. Wat is het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp?
A
Er is geen verschil.
B
Een onderwerp gaat over de hele tekst. Een deelonderwerp is het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).
C
Een deelonderwerp gaat over de hele tekst. Een onderwerp is het onderwerp van een alinea (een deel van de tekst).
Slide 14 - Quiz
3 delen van een tekst
Een tekst bestaat uit 3 delen:
Inleiding
Middenstuk/kern
Slot
Slide 15 - Diapositive
Teksten inleiden
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren inleiden. Soms kiest hij voor een combinatie.
Het onderwerp aankondigen (= vertellen waar de tekst over gaat)
Een kort grappig of bijzonder verhaaltje (= anekdote) vertellen
Een of meer vragen stellen.
De aanleiding voor het schrijven noemen (= vertellen waarom je schrijft)
Slide 16 - Diapositive
Teksten afsluiten
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren afsluiten. Soms kiest hij voor een combinatie.
Conclusie
Samenvatting
Advies
Slide 17 - Diapositive
Alles in 1 overzicht.
Slide 18 - Diapositive
Aan de slag!
Pak je boek Op Niveau erbij.
Lees tekst 11 op blz. 139. (Blok 3) en maak de vragen op de volgende slides.
(Pak ook je aantekeningen erbij wanneer je een antwoord eventueel op wil zoeken.)
Slide 19 - Diapositive
1. Op welke manier trekt de schrijver vooral de aandacht van de lezer?
Slide 20 - Question ouverte
2. Wat is het tekstdoel bij deze tekst?
Slide 21 - Question ouverte
3. Wat is de tekstsoort van deze tekst?
Slide 22 - Question ouverte
4. Wat is de tekstvorm?
Slide 23 - Question ouverte
Theorie
In je boek Op Niveau vind je op bldz. 141 theorie welke je moet weten, namelijk over de inhoud van een alinea.
Een alinea bestaat uit een kernzin(=belangrijkste zin uit de alinea) met bijbehorende toelichting (=uitleg) en/of voorbeelden.
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Aan de slag!
Pak je boek Op Niveau erbij.
Lees tekst 5 op blz. 193. (Blok 4)
(Pak ook je aantekeningen erbij wanneer je een antwoord eventueel op wil zoeken.)
Slide 26 - Diapositive
5. Op welke manieren wordt deze inleiding vormgegeven?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.
Slide 27 - Quiz
6. Lees alinea 2 nog een keer (r.5 t/m r.9) Wat is de kernzin van deze alinea?
Slide 28 - Question ouverte
7. Bestaat de rest van alinea 2 uit toelichting of voorbeelden?
Slide 29 - Question ouverte
8. Welk deelonderwerp past het best bij alinea 3 (r.10 t/m r.12)
A
Eigenschappen van de stokstaartjes
B
Vijanden van de stokstaartjes
C
Lichamelijke kenmerken
D
Hoe wonen stokstaartjes?
Slide 30 - Quiz
9. Lees de laatste alinea nog een keer (r. 20 t/m r. 23) Wat is de kernzin van deze alinea?
Slide 31 - Question ouverte
10. Bestaat de rest van de laatste alinea uit toelichting of voorbeelden?
Slide 32 - Question ouverte
11. Vind je tekst 5 een passend slot hebben? Leg uit waarom wel of niet.