Recap past simple

Recap

Past simple

Questions and negeations 
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Recap

Past simple

Questions and negeations 

Slide 1 - Diapositive

Past Simple 

Slide 2 - Diapositive

Signal words
Yesterday
Last week / month / year
A week / month / year ago
Before
When

Slide 3 - Diapositive

past simple van 'bake'?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de past simple van 'jump'?

Slide 5 - Question ouverte

Past Simple: cry

Slide 6 - Question ouverte

Past Simple: watch

Slide 7 - Question ouverte

 
Irregular verbs

There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Irregular verbs

to do - did- .......
A
did
B
didn't
C
done
D
doned

Slide 10 - Quiz

Irregular verbs

to break - ……. - broken
A
breaked
B
broke
C
broked
D
brokked

Slide 11 - Quiz

Irregular verbs

to fly - …... - flown
A
flied
B
flewed
C
flyed
D
flew

Slide 12 - Quiz

Past simple
''be''
A
was
B
were
C
was/were
D
are

Slide 13 - Quiz

Past simple
"go"
A
went
B
gone
C
goed
D
going

Slide 14 - Quiz

Irregular verbs
Past simple of 'to do'.
A
Doed
B
Dod
C
Done
D
Did

Slide 15 - Quiz

Which of these are correct?
(Select ALL that apply)
A
run- run- run
B
Begin-Began-Begun
C
Go-Went-Gone
D
Bring-Brought-Brung

Slide 16 - Quiz

PRESENT SIMPLE: QUESTIONS & NEGATIONS

Normaal gesproken gebruiken we het werkwoord to do om vraagzinnen en ontkenningszinnen te maken.

Het werkwoord to do wordt als volgt vervoegd:

  • I / you / we / they DO
  • He / she / it DOES

Slide 17 - Diapositive

QUESTIONS
Bij vragen zetten we een passende vorm van het werkwoord to do vooraan de zin.

I feel good. -> Do you feel good?
He looks happy. -> Does he look happy? 

Let op: omdat we het werkwoord to do vervoegen voor he / she / it (does), zetten we het andere werkwoord in de volledige werkwoordsvorm. Looks -> look

Slide 18 - Diapositive

NEGATIONS
Bij ontkenningen zetten we een passende vorm van het werkwoord to do + not tussen het persoonlijk voornaamwoord / onderwerp en het werkwoord.

I feel good. -> I do not / don't feel good.
He looks happy. -> He does not / doesn't look happy.

Let op: omdat we het werkwoord to do vervoegen voor he / she / it (does), zetten we het andere werkwoord in de volledige werkwoordsvorm. Looks -> look

Slide 19 - Diapositive

Dus, bij een question met een normaal werkwoord (zoals 'play') ...


... voeg je 'to do'  toe voor de subject pronoun (I/you/we/etc.).
            You play basketball.                     Do you play basketball?
Zit er he/she/it in de zin?
         --> de 's' verdwijnt, 'does' verschijnt!
         She plays basketball.                         Does she play basketball?

Slide 20 - Diapositive

Welke subject pronouns horen er bij welke vorm van 'to do'  als je een vraagzin maakt?
timer
1:00
Do
Does
I
You 
We
They
You (mv)
He
She
It

Slide 21 - Question de remorquage

Welke vraagzinnen zijn goed? (meerdere antwoorden
mogelijk!)
timer
0:30
A
Do he like her?
B
Does he like her?
C
Do you hate school?
D
Hate you school?

Slide 22 - Quiz

Maak nu de volgende zin in een vraag: 'She learns for her tests.'
timer
1:00

Slide 23 - Question ouverte

Welke vraagzin is goed?
timer
0:30
A
Do she go to school by bike?
B
I go to school by bike?
C
Go we to school by bike?
D
Do we go to school by bike?

Slide 24 - Quiz

Bij het maken van een negatieve zin...

... Voeg je don't toe voor het werkwoord
                                        You don't play football.
Zit er he/she/it in de zin?
    --> de 's' verdwijnt, doesn't verschijnt!
                                        He doesn't play football.

Slide 25 - Diapositive

Welke subject pronouns horen er bij welke vorm van 'to do'  als je een vraagzin maakt?
timer
1:00
Don't
Doesn't
I
You 
We
They
You (mv)
He
She
It

Slide 26 - Question de remorquage

Welke negatives zijn goed?
(er zijn meerdere antwoorden mogelijk!)
timer
0:30
A
He don't like that very much.
B
He doesn't like that very much.
C
We don't enjoy detention.
D
We doesn't enjoy detention.

Slide 27 - Quiz

Maak van de volgende zin een negative/ontkenning:
'He runs after the ball.'
timer
1:00

Slide 28 - Question ouverte