Chapter 1 H speaking Stones + I writing

H Speaking + I writing 
Wat weet je nog over de Present Simple?
Make notes please - 3.4 - the Present Simple
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H Speaking + I writing 
Wat weet je nog over de Present Simple?
Make notes please - 3.4 - the Present Simple

Slide 1 - Diapositive

Theme words Personality
Annoying
Friendly
Funny
Happy
Lazy
Mean
Nice
Quiet
Relaxed
Serious
Shy
Smart

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
ik fiets
jij loopt
hij eet
zij bevriest
het draagt
I cycle
you walk
he eatS
she freezES
it carrIES

Slide 4 - Diapositive

SHIT
She
He
IT
bij He/She/IT 

werkwoord
werkwoord eindigend op S-klank
werkwoord eindigend op medeklinker Y
-S
-ES
-IES

Slide 5 - Diapositive

-y -S of -IES?
Als een werkwoord eindigt op medeklinker -y
carry
study
hurry
cry
carrIES
studIES
hurrIES
crIES
Als een werkwoord eindigt op een klinker -y
play
buy
playS
buyS

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

pronunciation
Je spreekt de 's' en de 'es' na he, she en it in de tegenwoordige tijd op verschillende manieren uit. 

Slide 8 - Diapositive

Tip!
Leg je hand op je keel en spreek het woord : seems uit. 

voel je iets trillen? Dan is het stemhebbend en spreken we het uit als een Z 

Slide 9 - Diapositive

Geen geluid? 
Dan is het stemloos en spreken we het uit als een S

Slide 10 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden
Je hebt persoonlijke voornaamwoorden voor mensen, dieren en dingen. 

Je gebruikt: i, you, she, it, we, you, en they voor het werkwoord.

Slide 11 - Diapositive

Wat zijn vraagwoorden?
Vraagwoord
Betekenis
Verwijst naar?
What
Wat
Iets
Where
Waar
Plaats
When
Wanneer
Tijd
Who
Wie
Iemand
Which
Welke
Keuze
Why
Waarom
Reden/uitleg
How
Hoe
Manier

Slide 12 - Diapositive

Oefeningen

Slide 13 - Diapositive

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 14 - Quiz

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 15 - Quiz

Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.
A
wear
B
wears

Slide 16 - Quiz

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 17 - Quiz

Eat
A
s
B
es
C
ies

Slide 18 - Quiz

Present simple
We often ........... (to talk) about or holiday.
A
talk
B
talks

Slide 19 - Quiz

Drink
A
s
B
es
C
ies

Slide 20 - Quiz

jump
A
s
B
es
C
ies

Slide 21 - Quiz

Fly
A
s
B
es
C
ies

Slide 22 - Quiz

search
A
s
B
es
C
ies

Slide 23 - Quiz

cry
A
s
B
es
C
ies

Slide 24 - Quiz

run
A
s
B
es
C
ies

Slide 25 - Quiz

dance
A
s
B
es
C
ies

Slide 26 - Quiz

I get it ! (Ik snap het !)
A
I don’t get it :(
B
In between
C
Easy!

Slide 27 - Quiz

opdrachten 
maak opdracht 52, 55 t/m 58 

Slide 28 - Diapositive