6V DNA 17.4 Het belang van de nucleotidenvolgorde

Vandaag
17.4 Sequencing
17.4 Gericht knippen


1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
17.4 Sequencing
17.4 Gericht knippen


Slide 1 - Diapositive

Maar eerst herinneringen ophalen 

Puntjes op de i bij eiwitsynthese

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Wat is de juiste volgorde bij het maken van polypeptideketens?
A
mRNA-> DNA -> eiwit
B
DNA-> mRNA -> eiwit
C
DNA -> eiwit -> mRNA
D
mRNA -> eiwit -> DNA

Slide 4 - Quiz

Als je het DNA met een boek, en een gen met een zin vergelijkt, wat is dan een hoofdstuk?
A
cel
B
mutatie
C
chromosoom
D
mRNA

Slide 5 - Quiz

Wat is het verschil tussen DNA en RNA?
A
DNA is enkelstrengs en RNA is dubbelstrengs
B
DNA bestaat uit A-T-G-C en RNA uit A-U-G-C
C
RNA komt bij mensen niet voor
D
DNA heeft ribose en RNA deoxyribose

Slide 6 - Quiz

Waaruit is een gen opgebouwd?
A
RNA
B
DNA
C
eiwit
D
promotor en terminator

Slide 7 - Quiz

Een stukje nucleïnezuur is in het lab geanalyseerd en bevatte 40% T, 15% G, 25% C en 20% A. Waaruit bestaat het stukje nucleïnezuur?
A
enkelstrengs DNA
B
enkelstrengs RNA
C
dubbelstrengs DNA
D
dubbelstrengs RNA

Slide 8 - Quiz

Bij transcriptie is de afleesrichting van
A
'3 naar '5 op de matrijsstreng
B
'3 naar '5 op de coderende streng
C
'5 naar '3 op de matrijsstreng
D
'5 naar '3 op de coderende streng

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Vidéo

Bij het stopcodon
A
op het mRNA stopt de transcriptie
B
op de coderende DNA streng stopt de transcriptie
C
op de matrijstreng stopt de transcriptie
D
op het mRNA stopt de translatie

Slide 11 - Quiz

Welke bewering over splicing is niet waar?
A
Bij splicing worden de introns uit het pre mRNA geknipt
B
Splicing wordt weergegeven in Binas tabel 71H
C
Bij splicing worden de exons uit het mRNA geknipt
D
Na splicing van pre mRNA blijft mRNA over

Slide 12 - Quiz

Als men spreekt van een 'erfelijke mutatie', in welke cellen van het lichaam komt deze mutatie dan voor?
A
in alle cellen van het lichaam
B
alleen in de geslachtscellen
C
in cellen van de geslachtsorganen

Slide 13 - Quiz

Alle cellen van het lichaam (behalve geslachtscellen) bevatten hetzelfde DNA
A
waar
B
niet waar
C
tja....

Slide 14 - Quiz

Translatie is het overschrijven van DNA naar mRNA
A
waar
B
onwaar
C
oef, had ik nu maar beter opgelet

Slide 15 - Quiz

tRNA bestaat uit aminozuren
A
waar
B
onwaar

Slide 16 - Quiz

Wat is NIET nodig voor DNA replicatie in vitro? (PCR)
A
Taq DNA polymerase
B
dNTP's (nucleotiden)
C
Primase
D
DNA matrijs

Slide 17 - Quiz

17.4 Mutaties
Let goed op, straks krijg je hier vragen over

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Vandaag
Terug komen op opdracht 3 van 17.4 - alleen check je zelf
17.4 Gericht knippen
17.4 Sequencing
17.5 Genregulatie 
Exitkaart 
DNA lab 

Slide 26 - Diapositive

Pak je schrift en schrijf op
Bron 12 (blz. 25): Geef de aminozuurvolgorde die hoort bij het originele DNA -fragment
A
tyr - leu - phe - pro - ile
B
met - lys - phe - gly
C
met - lys - phe - gly - stop

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Bron 12: Leg uit dat de substitutie niet leidt tot een verandering in aminozuurvolgorde

Slide 29 - Question ouverte

Bron 12: Leidt de deletie tot een kortere of langere peptideketen?
A
Langer
B
Korter, er is nu eerder een stopcodon
C
Langer, er is nu geen stopcodon
D
Korter

Slide 30 - Quiz

Bron 12: Leidt de insertie tot een een kortere of langere peptideketen?
A
Langer, er is nu geen stopcodon
B
Korter, er is eerder een stopcodon ontstaan
C
Korter
D
Langer

Slide 31 - Quiz

17.4 Gericht knippen
Restrictie-enzymen

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

17.4 Opdracht 6a

Slide 34 - Question ouverte

Opdracht 6 van 17.4 
500 en 2500

Slide 35 - Diapositive

17.4 DNA sequencen
 Nucleotidenvolgorde in kaart brengen

Kijk goed naar de beide filmpjes

Daarna krijg je weer wat vragen...

Slide 36 - Diapositive

0

Slide 37 - Vidéo

Is sequencing nu duidelijk?
Het volgende filmpje laat de techniek nog een keer zien. Maar dan met behulp van gelelektroforese

Slide 38 - Diapositive

Noem het structurele verschil tussen de nucleotiden dNTP ddNTP
A
ddNTP heeft een H-groep aan 3'
B
ddNTP heeft een OH-groep aan 3'
C
ddNTP heeft een H-groep aan 5'
D
ddNTP heeft een OH-groep aan 5'

Slide 39 - Quiz

0

Slide 40 - Vidéo

Wat is de functie van ddNTP in het sequencen?
A
Zichtbaar maken welke nucelotide als laatste is ingebouwd
B
Ik heb het totaal niet kunnen volgen
C
Vanaf deze nucleotide start de verlening van het DNA
D
Door de inbouw stopt de verlengingsreactie,

Slide 41 - Quiz

17.5 Genregulatie in andere lesson up

Slide 42 - Diapositive

Herhaling transcriptie en translatie
Wat was dat ook alweer?

Bekijk het volgende filmpje vanaf ongeveer 2.30 tot het eind.

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Vidéo

Transcriptie en translatie vinden plaats in...
A
beide in de kern
B
beide in het cytoplasma
C
transcriptie in de kern en translatie in het cytoplasma
D
translatie in de kern en transcriptie in het cytoplasma

Slide 46 - Quiz

Een eukaryote cel is:
A
een cel met een kern
B
een cel zonder kern
C
een bacterie-cel
D
een cel van een embryo

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Vidéo

Wat gebeurt er bij splicing?
A
Introns worden verwijderd, zodat alleen exons overblijven
B
Exons worden verwijderd, zodat alleen introns overblijven

Slide 49 - Quiz

Welk celorganel is bij de eiwitsynthese nodig voor translatie?
A
Ribosoom
B
Kern
C
Mitochondrium
D
Golgi-systeem

Slide 50 - Quiz

Wat gebeurt er met een door translatie ontstane polypeptideketen?
A
Die wordt via Golgi systeem getransporteerd naar het ER en daar verpakt.
B
Die wordt via het cytoplasma getransporteerd naar Golgi systeem en daar afgemaakt tot eiwit.
C
Die wordt via het cytoplasma getransporteerd naar het ER en daar verpakt.
D
Die wordt via ER getransporteerd naar Golgi systeem en daar afgemaakt tot eiwit.

Slide 51 - Quiz

In een experiment gebruiken onderzoekers onder andere mRNA dat langs kunstmatige weg was gevormd en dat uitsluitend was samengesteld uit afwisselend uracil- en cytosine-nucleotiden (poly[UC]n). Dit mRNA werd toegevoegd aan een cel extract waarin translatie mogelijk was. Het polypeptide dat in dit mengsel werd geproduceerd, bestond uit slechts twee verschillende aminozuren die elkaar telkens afwisselden.
Welke aminozuren zijn dit geweest?
A
arginine en leucine
B
glutaminezuur en lysine
C
leucine en serine
D
lysine en serine

Slide 52 - Quiz

Een cel bevat mechanismen om DNA te repareren
A
waar
B
onwaar

Slide 53 - Quiz

Mutaties in het DNA kunnen spontaan ontstaan bij een DNA-verdubbeling
A
waar
B
niet waar

Slide 54 - Quiz

Alleen in mitochondriën is het enzym DNA-polymerase-γ actief. Dit enzym
kopieert, controleert en repareert het mtDNA. Het gen voor dit enzym bevindt zich niet in de mitochondriën, maar in de celkern.
In een cel kunnen de volgende processen optreden:
1 replicatie; 2 splicing; 3 transcriptie; 4 translatie. Welke treden in welke volgorde op bij de productie van het enzym DNA-polymerase-γ ?
A
2-3-4
B
3-2-4
C
3-4-2
D
1-3-2-4

Slide 55 - Quiz