Leerdoel 6 - Ik herken het doel van een tekst
1 / 12
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Welke actie past bij verkennend lezen?
(Leerdoel 1)
(Leerdoel 1)
A
Je leest de tekst helemaal zodat je de inhoud begrijpt.
B
Je leest de titel, deeltitels, eerste en laatste alinea en de eerste zin van alle alinea's.
C
Je zoekt naar het antwoord op de vraag.
D
Je leest de tekst vaker zodat je de informatie onthoudt.
Slide 3 - Quiz
Wat gebeurt er in de inleiding?
(Leerdoel 2)
(Leerdoel 2)
A
De schrijver komt met uitleg en voorbeelden bij een onderwerp.
B
De schrijver introduceert het onderwerp en zorgt dat de lezer verder wil lezen.
C
De schrijver vat de tekst samen, geeft een conclusie, advies of waarschuwing.
D
De schrijver spreekt een toekomstverwachting uit.
Slide 4 - Quiz
Welk stukje tekst past het best bij de inleiding?
(Leerdoel 2)
(Leerdoel 2)
A
Op school gebruik je ze iedere dag: schoolboeken. Misschien heb je wel eens meegemaakt dat er nieuwe boeken voor je oude boeken in de plaats kwamen. Wat gebeurt er met de boeken die niet meer gebruikt worden?
B
Schoolboeken worden gemaakt door een uitgeverij. Als er nieuwe schoolboeken gemaakt gaan worden, schat de uitgeverij eerst in hoeveel boeken er verkocht gaan worden.
C
De school koopt boeken en gebruikt ze meestal ongeveer acht jaar. Daarna kopen ze weer nieuwe boeken. Dit komt omdat de boeken dan vaak versleten zijn.
D
De boeken die jij gebruikt voor school, gaan dus eigenlijk best lang mee!
Slide 5 - Quiz
In het slot van een tekst...
(Leerdoel 2)
(Leerdoel 2)
A
...staat vaak veel informatie over het onderwerp (hoe, waarom of wat).
B
...staat informatie die je nieuwsgierig maakt om verder te lezen.
C
...wordt het belangrijkste van de tekst nog een keer herhaald.
D
...wordt het onderwerp van de tekst ingeleid.
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Diapositive
Welke soorten
informatieve teksten ken je?
(Leerdoel 4)
informatieve teksten ken je?
(Leerdoel 4)
Slide 8 - Carte mentale
Objectief of subjectief?
We kunnen beter naar het zwembad gaan dan naar de dierentuin, want het is heel warm vandaag.
(Leerdoel 5)
We kunnen beter naar het zwembad gaan dan naar de dierentuin, want het is heel warm vandaag.
(Leerdoel 5)
A
Objectief
B
Subjectief
