Klas V2 - Chapitre 1 - H

Aujourd'hui
  • SO (Learnbeat)
  • Révision grammaire: bezittelijk voornaamwoord
  • Faire: ex. 30 - 33
Les buts: 
- je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken
- je kunt een verhaaltje schrijven over je vakantie
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
  • SO (Learnbeat)
  • Révision grammaire: bezittelijk voornaamwoord
  • Faire: ex. 30 - 33
Les buts: 
- je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken
- je kunt een verhaaltje schrijven over je vakantie

Slide 1 - Diapositive

Les devoirs
faire: ex. 30 - 33
apprendre: p. 50 t/m 53

Toets schrijfvaardigheid: leer de voca, de zinnen en de grammatica. Je mag GEEN woordenboek gebruiken. Het gaat erom dat je laat zien dat je de zinnen en grammatica kan toepassen

Slide 2 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
- Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is
- De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord dat volgt
   (mannelijk, vrouwelijk, meervoud)

Slide 3 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
jouw
zijn / haar
ons / onze
uw / jullie
hun

Slide 4 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 5 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Attention! 
Bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord dat begint met een klinker / h gebruik je het mannelijk bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Diapositive

(mijn) soeur

Slide 7 - Question ouverte

(zijn) mère

Slide 8 - Question ouverte

(onze) livres

Slide 9 - Question ouverte

(jouw) parents

Slide 10 - Question ouverte

(hun) frère

Slide 11 - Question ouverte

(haar) école

Slide 12 - Question ouverte

Parlons français!
Comment vas-tu?
Tu as passé de bonnes vacances ? 
Tu as été où ? 
Avec qui ? 
Il a fait beau ? 
Qu’est-ce que tu as fait pendant les vacances ? 
C’était comment ?  









Slide 13 - Diapositive

Les devoirs
faire: ex. 30 - 33
apprendre: p. 50 t/m 53
Toets schrijfvaardigheid: leer de voca, de zinnen en de grammatica. Je mag GEEN woordenboek gebruiken. Het gaat erom dat je laat zien dat je de zinnen en grammatica kan toepassen

Slide 14 - Diapositive