FA 1VHa les 14

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

1VHa!

Le programme

1. Quiz (voor lolly)

2. Woorden oefenen

3. volgende les: 0,1 SO A + B

                           

8 december: 

Proefwerk ch 2

(p. 52, 53, 54, 55)

bienvenue

1. hoi
2. welkom
3. goed gedaan
4. goedendag

treize

1. drie
2. vijftien
3. dertien
4. acht

Hallo, hoe gaat het?

1. Salut, comment ca va?
2. Salut, comment ça va?
3. Salu, coment ça va?
4. Salu, comment cava?

Ja, ik heb een hond.

1. Oui, j'ai un lapin.
2. Oui, j'ai un chat.
3. Oui, j'ai un poisson.
4. Oui, j'ai un chien.

Heb jij een broer?

1. Tu es un frère?
2. Tu as un frère?
3. Tu es une frère?
4. Tu as une frère?

Ik heet Noah.

1. Je m'appelle Noah.
2. Je s'appelle Noah.
3. Je m'apelle Noah.
4. Je mappelle Noah.

Tu habites où?

1. Hoe heet je?
2. Hoe gaat het?
3. Waar woon jij?
4. Waar woont hij?

nous

1. ik
2. zij
3. u
4. wij

ils

1. hij
2. zij (mv)
3. zij (ev)
4. jullie

les chats

1. de kat
2. het konijn
3. de katten
4. de konijnen

De letter 's' achter een woord betekent: enkelvoud

1. waar
2. niet waar
3. soms

a. Le is mannelijk en meervoud
b. Le betekend de + het

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

a. une is vrouwelijk enkelvoud
b. une betekent een

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

a. l' hoort voor een woord dat begint met a/ e/ i/ u/ o/ h

b. l' is eigenlijk le of la (dus enkelvoud)

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

a. les is alleen mannelijk meervoud
b. les betekent een

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

a. grand = groot
b. la cousine = de nicht

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

a. le pays = het land
b. le copain = de vriendin

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

a. je suis = ik heb
b. j'ai = ik heb

1. a =waar b= niet waar
2. a = niet waar b= niet waar
3. a =waar b= waar
4. a =niet waar b= waar

Le programme

1. Quiz (voor lolly)

2. Woorden oefenen

3. volgende les: 0,1 SO A + B

8 december: 

Proefwerk ch 2

(p. 52, 53, 54, 55)

Woorden oefenen

Oefeningen A+B maken/ nakijken

Klaar?

Oefeningen C+D maken/ nakijken

8 december: 

Proefwerk ch 2

(p. 52, 53, 54, 55)