Taalverzorging hoofdstuk 7 en 9

Taalverzorging hoofdstuk 7 en 9
Grammatica
  • samengestelde zinnen herkennen
  • hoofdzin en bijzin
  • voegwoorden herkennen
  • herhalen zinsdelen

Spelling
  • woorden afbreken
  • werkwoordspelling
  • meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • woorden los of aan elkaar
  • meervouds-n bij verwijzingen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging hoofdstuk 7 en 9
Grammatica
  • samengestelde zinnen herkennen
  • hoofdzin en bijzin
  • voegwoorden herkennen
  • herhalen zinsdelen

Spelling
  • woorden afbreken
  • werkwoordspelling
  • meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • woorden los of aan elkaar
  • meervouds-n bij verwijzingen

Slide 1 - Diapositive

Waar denk jij aan bij de term
samengestelde zin?

Slide 2 - Carte mentale

Bekijk onderstaande zin. De zin is samengesteld. Waarom is deze zin volgens jou samengesteld?

We hebben vreselijk gelachen omdat de docent uit zijn
broek scheurde.

Slide 3 - Question ouverte

Een samengestelde zin bestaat dus eigenlijk uit meerdere zinnen. Dat betekent dat in een samengestelde zin ook meerdere persoonsvormen zitten.
Aantekening:

Samengestelde zin.

1. Als er in een zin twee of meer persoonsvormen zitten, dan is het een samengestelde zin.
2.
3.
4.

Klik hier voor een oefening

Maak daarna opdracht 1 op blz. 9 van deel B van de methode.

aanvullende aantekening volgt

Slide 4 - Diapositive

Hoofdzin en bijzin
Schrijf van de volgende zinnen de twee delen op. Het voegwoord hoef je niet op te schrijven

Janne gaat naar huis als Theo niet op komt dagen.

Misschien mag jij niet mee, maar wij zijn wel uitgenodigd.

Ik zet een muziekje op terwijl jullie de tafel dekken.





Wat valt je op aan de woordvolgorde?

Slide 5 - Diapositive

Hoofdzin en bijzin
Aanvulling aantekening:


Samengestelde zin.
1. Als er in een zin twee of meer persoonsvormen zitten, dan is het een samengestelde zin.
2. Samengestelde zinnen bestaan uit: hoofdzinnen of uit hoofd- en bijzinnen.
3. Bijzinnen herken je doordat de woordvolgorde niet logisch is of doordat je deze niet logisch kunt maken.
4. In een bijzin staan het onderwerp en de persoonsvorm niet naast elkaar of je kunt er iets tussen zetten.
5. HZ + HZ = nevenschikkend, HZ + BZ = onderschikkend
Jansje moest werken toen wij naar het feest gingen.
Jansje moest werken = HZ
wij naar het feest gingen = BZ
Het voegwoord hoort bij geen van de zinnen!

Maak opdracht 4 en 5






Slide 6 - Diapositive

Wat weet jij over
voegwoorden?

Slide 7 - Carte mentale

Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die twee zinnen met elkaar verbinden.


Schrijf voor jezelf op welke woorden volgens jou als voegwoorden voor kunnen komen:

en, of, enz. 

Slide 8 - Diapositive

Voegwoorden zijn best bijzonder.
Ik ga naar huis en ik pak mijn fiets.

Ik pak mijn fiets, omdat ik naar huis ga.

Ik pak mijn fiets, want ik ga naar huis.

Als ik naar huis ga, pak ik mijn fiets.



Wat valt je op aan de zinnen hierboven? Let hierbij vooral op de woordvolgorde.

Slide 9 - Diapositive

Twee soorten voegwoorden
Aantekening:

Met voegwoorden kun je samengestelde zinnen maken.

Als een voegwoord twee hoofdzinnen met elkaar verbindt, dan is het een nevenschikkend voegwoord. Er zijn slechts vijf voegwoorden die dit kunnen: maar, want, en, dus, of (bij een keuze)

Ik ga naar huis, want ik ben moe.

Als een voegwoord een hoofdzin verbindt met een bijzin, dan gaat het om een onderschikkend voegwoord.

Ik ga naar huis, omdat ik moe ben.

Slide 10 - Diapositive

Er zijn slechts enkele nevenschikkende voegwoorden
en, maar, want, dus en of (bij keuze)

Nevenschikkende voegwoorden voegen twee hoofdzinnen samen.
Onderschikkende voegwoorden (alle andere voegwoorden) voegen een hoofdzin samen met één of meerdere bijzinnen.

Slide 11 - Diapositive

Koppelwerkwoord (ter kennisgeving, wordt niet getoetst)
Werkwoorden vergtellen wat er gebeurt. 

Sarah slaat haar broertje 





Maar wat doet Sarah volgens onderstaande zin?

Sarah is super lief  

Slide 12 - Diapositive

Koppelwerkwoord (ter kennisgeving, wordt niet getoetst)

Sarah is super lief  




In deze zin doet Sarah niets, ze is iets.

Zou jij nog andere werkwoorden kunnen bedenken die hier passen?

Slide 13 - Diapositive

Sarah is lief

Slide 14 - Carte mentale

Van zijspoor naar hoofdspoor
In de vorige les hebben we het koppelwerkwoord behandeld.

Dit is in 99% van de gevallen een woord dat een vervoeging is van één van onderstaande
werkwoorden: Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, Heten, Dunken, Voorkomen 

                         zwabbels hdv

Het belangrijkste van de werkwoorden is dat ze in een zin een verbinding kunnen maken tussen een onderwerp en een eigenschap.

In alle andere gevallen drukt het werkwoord uit wat iemand doet en is er geen verbinding.

Ik fiets
Ik ben

Slide 15 - Diapositive

Van zijspoor naar hoofdspoor
Welke werkwoordsoorten zijn er dan nog meer?

Hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden.

Deze hebben we behandeld in het vorige boek.


Slide 16 - Diapositive

Wat weet jij van het hulpwerkwoord. Je mag gebruik maken van internet. (5min)
timer
5:00

Slide 17 - Question ouverte

Wat weet jij van het zelfstandig werkwoord? Je mag gebruik maken van internet. (5min)
timer
5:00

Slide 18 - Question ouverte

Dus....
hww
zww
is nooit het enige ww in de zin
kan alleen in een zin staan
staat graag als eerste ww in een zin
wil op elke positie staan
heeft weinig betekenis
vertelt wat de eigenlijke gebeurtenis is
kun je weglaten
kun je niet weglaten

Slide 19 - Diapositive

Spelling!
Huiswerk was opdracht 12 en 13.




Slide 20 - Diapositive

Welke werkwoordsvormen ken je?

Slide 21 - Carte mentale

Spelling!
De drie meest voorkomende vormen:

persoonsvormen
voltooid deelwoorden
infinitieven (of hele werkwoorden)

Elke met z'n eigen regels

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Slide 25 - Vidéo

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive