Theorietoets KV 8 Welzijn, volwassenen en ouderen BASIS

Theorietoets KV 8 Welzijn, volwassenen en ouderen BASIS

Wat gaat over de omgang met anderen en de emotionele ontwikkeling over emoties en gevoelens? R

1. De cognitieve ontwikkeling
2. De lichamelijke ontwikkeling
3. De motorische ontwikkeling
4. De sociale ontwikkeling

Jill is 23 jaar oud. In welke groep valt zij? T1

1. Jongvolwassenen
2. Kinderen
3. Ouderen
4. Volwassenen

Waar zorgt de cognitieve ontwikkeling voor bij volwassenen? R

1. A. Een volwassene doet geen nieuwe kennis of vaardigheden op.
2. B. Een volwassene krijgt een beter geheugen.
3. C. Een volwassene neemt minder snel informatie op.
4. D. Een volwassene neemt sneller informatie op.

Wat is geen zintuig? R

1. A. Horen
2. B. Lopen
3. C. Voelen
4. D. Zien

Hoe noem je iemands manier van leven? R

1. A. Dagbesteding
2. B. Dagritme
3. C. Leefstijl
4. D. Structuur

Welke soort activiteiten hebben als doel om een cliënt iets te leren? R

1. A. (Re)creatieve activiteiten
2. B. Arbeidsmatige activiteiten
3. C. Educatieve activiteiten
4. D. Zelfzorgactiviteiten

Welke omschrijving past bij het begrip zelfregie? R

1. A. Eigenaar, kracht, meerwaarde, contacten.
2. B. Eigenaar, kracht, motivatie, contacten.
3. C. Eigenwaarde, kracht, motivatie, contacten.
4. D. Eigenwaarde, kritiek, motivatie, contacten.

Noem twee manieren waarop je mensen kunt helpen bij het maken van keuzes R

Hoe stimuleer je de zelfredzaamheid van ouderen? I

1. A. Door de juiste hulpmiddelen aan te bieden.
2. B. Door ouderen te stimuleren tempo te maken.
3. C. Door eenvoudige taal te gebruiken.
4. D. Door ouderen weinig hulp aan te bieden.

Waar gaat kracht over bij zelfregie? R

1. A. Conditie
2. B. Eigenwaarde
3. C. Kritiek
4. D. Zelfvertrouwen

Welk begrip past bij de omschrijving: ‘Mensen kunnen zichzelf redden, voor zichzelf zorgen.’? R

1. A. Eigenwaarde
2. B. Motivatie
3. C. Zelfredzaam
4. D. Zelfregie

Leg uit waarom het belangrijk is dat je als begeleider cliënten stimuleert zelf dingen te doen. T1

Wat betekent desinfecteren? R

1. A. Bacterie vrijmaken
2. B. Ontsmetten
3. C. Ontsteken
4. D. Vervuilen

Met welke kraan kun je het meest hygiënisch werken? I

A

B

C

1. A
2. B
3. C
4. Allemaal

Welke voedingsstof is betrokken bij het herstel en de opbouw van lichaamscellen? R

1. A. Eiwitten
2. B. Koolhydraten
3. C. Vitaminen
4. D. Water

Welke voedingsstof moet een cliënt met diabetes goed over de dag verdelen? R

1. A. Eiwitten
2. B. Koolhydraten
3. C. Mineralen
4. D. Vet

Hoe kun je de ander laten merken dat je de persoon begrepen hebt? Noem één voorbeeld. T1

Wat betekenen de letters LSD in communicatie? R

1. A. Luisteren, samenvatten, doorvragen.
2. B. Luisteren, samenvatten, doorzetten.
3. C. Luisteren, samenvoegen, doorzetten
4. D. Luisteren, spellen, doorvragen.

Hoe zie je aan iemand dat hij geen zin heeft in de activiteit? Noem twee kenmerken. T2

Mensen hebben verschillende behoeften. Bij welke behoefte hoort zekerheid? R

1. A. Lichamelijke behoefte
2. B. Sociale behoefte
3. C. Behoefte aan veiligheid
4. D. Behoefte aan zelfontplooiing

Mensen hebben verschillende behoeften. Bij welke behoefte hoort liefde geven en ontvangen? R

1. A. Lichamelijke behoefte
2. B. Sociale behoefte
3. C. Behoefte aan waardering
4. D. Behoefte aan zelfontplooiing

Objectief 

Subjectief

Marieke heeft een mooie trui aan.

Jan loopt drie keer naar de kast.

Rik is onrustig, hij beweegt veel

De ruimte is 5 vierkante meter.

De ruimte is groot.

Wat is een nadeel van een observatieschema? R

1. A. Het is niet objectief.
2. B. Het kost veel tijd.
3. C. Je krijgt veel informatie.
4. D. Je kunt niet alle informatie kwijt.

Wat betekent interpreteren? R

1. A. Alles gegevens verwerken in de computer.
2. B. Betekenis geven aan wat je hebt waargenomen.
3. C. Gegevens schriftelijk overbrengen.
4. D. Rapporteren wat je hebt waargenomen.

Wat is een doelgroep? R

1. A. De beginsituatie van waaruit je iets organiseert.
2. B. De groep die de activiteit organiseert.
3. C. De groep waarvoor je iets gaat organiseren.
4. D. Het doel dat je wilt bereiken met de activiteit.