Lezen hoofstuk 1t/m 4 toetsweek 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

toetsweek 2

Lezen hoofstuk 1 tot en met 4 

Bij welk deel van de tekst horen de begrippen kernzin, bijzaak en toelichting?

1. Inleiding
2. Middenstuk
3. Slot

Waar staat een kernzin en wat betekent de kernzin?

1. Vooraan in de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea
2. Vooraan in de alinea en het is de minder belangrijkste zin van de alinea
3. Achteraan in de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea
4. Middenin de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea

Wat is de kernzin?

1. Pubers zijn niet in staat weloverwogen een vakkenpakket te kiezen.
2. Hun hersens zijn nog lang niet volgroeid en daarom kunnen ze niet overzien wat zo'n keuze betekent voor de rest van hun leven...

Wat is de kernzin?

1. Jolles beschrijft recent onderzoek naar de hersenontwikkeling van jongeren.
2. Diverse studies tonen aan dat puberhersens nog niet optimaal functioneren.
3. Bij meisjes zijn de hersenfuncties voor het maken van complexe keuzes volgroeid na hun 20ste.
4. Bij jongens ligt dat gemiddelde nog een paar jaar hoger.

Hoofdzaak, bijzaak of kernzin?

1. Hoofdzaak
2. Bijzaak
3. Kernzin

Wat is een signaalwoord

Wat zijn signaalwoorden?

1. Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
2. Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
3. Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
4. Woorden die extra informatie geven

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een conclusie?

1. namelijk
2. ten slotte
3. daarom
4. eerst

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?

1. zoals
2. ten slotte
3. tegenover
4. denk aan

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstelling?

1. zoals
2. ten slotte
3. daar staat tegenover
4. denk aan

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?

1. eerst
2. ten slotte
3. daarna
4. denk aan

Omdat de docent altijd streng het huiswerk controleert is het verstandig om de oefeningen goed te maken.

Welk verband heb je hier?

1. redengevend
2. chronologisch
3. toelichtend
4. opsommend

Welk verband zie je?

Mijnheer Schonen is erg streng. Toch is hij een fijne docent, hij kan goed uitleggen en hij maakt vaak grapjes.

1. oorzakelijk
2. concluderend
3. tegenstellend
4. redengevend

Welk verband zie je?

Jane moet van haar moeder vaak helpen. Ze doet vaak boodschappen en helpt bij het koken.

1. concluderend
2. oorzakelijk
3. redengevend
4. opsommend

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?

1. zoals
2. ten slotte
3. tegenover
4. denk aan

Is het tweede
argument
een feit of
een mening?

1. feit
2. mening

feit, mening, argument, conclusie

Feit, mening, argument of conclusie?

Feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening of argument?

'...want het is een veelzijdig vak.'

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Uitleg: feit, mening, argumenten

Feit, mening
of argument?

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Noem het signaalwoord voor het toelichtende verband

zo