Les 5.3 Genen en allelen

Genen en allelen
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Genen en allelen

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
Herhaling 5.2
Leerdoelen
Uitleg 5.3
Opdrachten maken 5.3
Check leerdoel
Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog van chromosmen en DNA?

Slide 3 - Question ouverte

Een laborant onderzoekt de chromosomen die afkomstig zijn van een mens.

In de afbeelding zie je de chromosomen.
Zijn deze chromosomen van een man of een vrouw?
A
man
B
vrouw

Slide 4 - Quiz

DNA is
A
uniek voor elk individu
B
hetzelfde voor alle wezens
C
verschilt alleen tussen soorten
D
kan jezelf aanpassen

Slide 5 - Quiz

Een mens heeft 46 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft iemand van de moeder?
A
46
B
23
C
XY
D
XX

Slide 6 - Quiz

Lesdoelen
  •  Je kunt omschrijven wat genen en allelen zijn.

  • Je kunt omschrijven wat een mutatie is.
Elke lichaamscel bevat bijna twee meter DNA. Het DNA in één cel is opgebouwd uit ongeveer drie miljard basen: de bouwstenen van het DNA

Slide 7 - Diapositive

Van organisme naar DNA
  • In de celkern zitten chromosomen.
  • Een chromosoom is een streng DNA.
  • Een klein stukje DNA voor een bepaalde erfelijke eigenschap heet een gen.

Slide 8 - Diapositive

DNA
  • Code bestaat uit vier letters (A, T, C, G)
  • Basenparen: A-T, C-G
  • Voor elke eigenschap (gen) duizenden basenparen

Slide 9 - Diapositive

Gen
Je DNA bevat informatie voor hoe je eruitziet, maar ook informatie voor het functioneren van je organen en cellen

Elke eigenschap en elk proces bestaat uit duizenden basenparen
De basenparen die samen nodig zijn voor een eigenschap, vormen een gen

De basenparen van een gen kunnen naast elkaar liggen, maar meestal zijn ze verdeeld over een of meer chromosomen. 

Voor alle eigenschappen zijn meerdere genen nodig en basenparen kunnen deel uitmaken van verschillende genen.

Slide 10 - Diapositive

Eiwitten
Een DNA-sequentie is een recept voor een eiwit.

Bijvoorbeeld het eiwit wat je oogkleur blauw of bruin maakt.
Op chromosoom 15 ligt het OCA2 gen. 
Dit gen codeert voor het P-eiwit.
Dit eiwit zorgt voor pigment in je ogen.

Slide 11 - Diapositive

Genvariant - Allel
De informatie in een gen noem je een genvariant of allel. 
In afbeelding  bestaat gen A uit twee verschillende allelen en gen B uit twee dezelfde allelen. 
De twee allelen van een gen noem je een allelenpaar.

Slide 12 - Diapositive

Genenpaar
  • chromosomen komen in paren voor (2 x 23)
  • op de chromosomen liggen genen
  • genen komen dus ook in paren voor

Slide 13 - Diapositive

Stijl of krullen?
De genen zijn gelijk. 

Gen van je vader = steil
Gen van je moeder = steil

> Homozygoot  voor deze eigenschap

> Homo = gelijk

Slide 14 - Diapositive

Stijl of krullen?

De genen zijn gelijk

Gen van vader = krullend 
Gen van moeder = krullend 

> Homozygoot voor deze eigenschap

Slide 15 - Diapositive

Stijl of krullen?

De genen zijn ongelijk


Gen van vader = steil haar

Gen van moeder = krullend


> Heterozygoot voor deze eigenschap


> Hetero = ANDERS

Slide 16 - Diapositive

Stijl of krullen?

Blijkbaar is het gen van krullend haar sterker..


Gen voor krullen = dominant (STERKER)

Gen voor steil = recessief (ZWAKKER / VERLIEST)

Slide 17 - Diapositive

Stijl of krullen?
Deze persoon is heterozygoot voor haarvorm

Het gen van krullend haar is dominant


Slide 18 - Diapositive

Stijl of krullen?
Deze persoon heeft twee gelijke genen (homozygoot). Deze genen zijn recessief.

Deze persoon is homozygoot recessief

Slide 19 - Diapositive

Stijl of krullen?
Deze persoon heeft twee gelijke genen (homozygoot). De genen zijn dominant.

Deze persoon is homozygoot dominant.  

Slide 20 - Diapositive

Een paar logische regels
  • Een dominant gen is een gen dat altijd tot uiting komt in het fenotype.
  • Bij iemand die heterozygoot is komt het dominante gen tot uiting.
  • Een recessief gen komt alleen tot uiting als er geen dominant gen aanwezig is.
  • Organismen waarbij het recessieve gen tot uiting komt zijn homozygoot voor deze eigenschap.

Slide 21 - Diapositive

Mutatie in lichaamscel
Mutatie in geslachtscel

Slide 22 - Diapositive

Albino/ albinisme
                                                               
                                                               


Een Albino kan geen pigment (melanine) aanmaken.
De huid en haren zijn helemaal kleurloos.                                                
Iemand met albinisme noem je een mutant.

Slide 23 - Diapositive

Mutagene invloeden
Mutagene invloeden zijn dingen die je DNA kunnen laten muteren.

Slide 24 - Diapositive

Kanker
Mutatie in celdeling -> cel gaat te vaak delen -> kankergezwel

Slide 25 - Diapositive

Wat is kanker eigenlijk?
 Kankercel= Als een cel niet stopt met delen
  1 cel worden er 2, 2 cellen worden er 4 …, de kankercellen hopen zich snel op. 

Tumor= een kluitje of klompje cellen
Kwaadaardige tumor=  tumor maakt omgeving kapot en je wordt er ziek van. Je hebt dan kanker.

Slide 26 - Diapositive

Wat zou er kunnen gebeuren wanneer kankercellen van een kankergezwel loslaten? Kijk goed wat je ziet.

Slide 27 - Diapositive

Ontstaan van kanker
Doel: je kunt uitleggen hoe kanker ontstaat.

Slide 28 - Diapositive

Aan het werk



Opdracht 1 t/m 9  van basisstof 5.3
Opdracht 4 hoef je niet te maken. 

Slide 29 - Diapositive

Wat is een allel?
A
Dit is een andere benaming voor een gen
B
Dit is een erfelijke ziekte
C
Dit is een mutatie in en geslachtschromosoom
D
Dit is een variant van een gen

Slide 30 - Quiz

Welk gen overheerst?
A
Dominant gen
B
Recessief gen
C
Intermediar gen
D
Alle genen

Slide 31 - Quiz

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 32 - Quiz

Een individu met een dominant allel heeft altijd het fenotype wat bij dat allel hoort
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 33 - Quiz


Welke kleur ogen heeft de persoon met chromosomenpaar 1?
A
Bruine ogen
B
Blauwe ogen
C
Combinatie van bruin en blauwe ogen

Slide 34 - Quiz