EXAMENTRAINING 2020

1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

The rules:
1. Respect for eachother and for the teacher.
2. You either go to the  toilet before or at the end of the lesson.
3. At the start of this lesson the Ipad/Chromebook/Cell Phone are always closed.
4. Always raise your hand if have something to say or ask! 
5. Have fun! 

Slide 2 - Diapositive

Purpose and Programme
Purpose: 
At the end of this training you will know the 5 reading strategies and when to use them.
Programme:
- Explanation from the teacher
- Quiz
- Recap

Slide 3 - Diapositive

inhoud
  1. Inleiding
  2. stappenplan
  3. leesstrategieën
  4. woordenlijsten: quiz
  5. Facet: take a look together


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Reading strategies
Do you remember which strategies we discussed in your third  year and during the first semester of this year?

Slide 6 - Diapositive

timer
1:00
Noem 2 leestrategieën.

Slide 7 - Carte mentale

Stappenplan
  1. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
  2. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de vraag. Begrijp je dit? Lees dan de alinea waar het antwoord staat goed door.
  3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
  4. ELZA: Let op de eerste en laatste zin van de alinea. Daarin staat vaak de belangrijkste informatie. 
  5. INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 

Slide 8 - Diapositive

Wat is skimmen?
A
De vraag lezen en het antwoord kiezen
B
raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
C
het eerst naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
D
gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Slide 9 - Quiz

Wanneer ga je scannen?
A
als je wilt weten wat een woord betekent.
B
als je het antwoord op een vraag wil weten.
C
als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
D
als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

Slide 10 - Quiz

stappenplan
Stap 1. : orienteren (Skimmen)
Stap 2.: lees de vraag en de antwoorden 
Stap 3.: lees (het gedeelte van) de tekst (Scannen)
Stap 4.: beantwoord de vraag

Slide 11 - Diapositive

stap 1 - orienteren (Skimmen)
- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen
- Als het een lange tekst is: Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

Slide 12 - Diapositive

stap 2 - lees de vraag en de antwoorden
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. Dit zijn de eerste twee woorden "...." en de laatste twee woorden.  

Slide 13 - Diapositive

stap 3- Lees de tekst
Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.
Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea (of welke regelnummer) je het antwoord kan vinden.

Slide 14 - Diapositive

stap 4 - beantwoord de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Slide 15 - Diapositive

Wat is een citaat? 
Een citaat is een letterlijke uitspraak van iemand, die door iemand anders aangehaald wordt.Anders gezegd: het is het letterlijk kopiëren van andermans woorden. 

Dit kan een zinsdeel, een zin of een kleine alinea zijn.
“ . . . ”. Je noemt dit het beletselteken (ellipsis in het Engels).

Slide 16 - Diapositive

Hoe citeer je de tekst van een ander?
Dubbele aanhalingstekens gebruiken bij het opschrijven van een citaat van minder dan 40 woorden.
Wanneer je delen van tekst uit het citaat weglaat dan ben je verplicht hiervoor in de plaats het volgende op te schrijven: 

Slide 17 - Diapositive

Bijvoorbeeld:
Janssen (1986, p. 3) beschreef: “Al het onderzoek dat tot dusver is uitgevoerd, heeft nu geen waarde meer”.

Wordt dus: "Al het ... waarde meer."

Slide 18 - Diapositive

Wat is een citaat?

Slide 19 - Question ouverte

Hoe geef je de volgende citaat weer?
Een bekende voetballer zei altijd “met elkaar voetballen op een mooie zondagmiddag is het allermooiste wat er is”

Slide 20 - Question ouverte

Wanneer ga je skimmen?

Slide 21 - Carte mentale

Slide 22 - Vidéo

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Vidéo

Wanneer ga je skimmen = orienteren?

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Lien

Words
Do you know the following words?

Slide 27 - Diapositive

for example

Slide 28 - Question ouverte

however

Slide 29 - Question ouverte

likewise

Slide 30 - Question ouverte

in the mean time

Slide 31 - Question ouverte

that is why

Slide 32 - Question ouverte

as a result

Slide 33 - Question ouverte

besides

Slide 34 - Question ouverte

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 35 - Quiz

therefore

Slide 36 - Question ouverte

describe

Slide 37 - Question ouverte

rather than

Slide 38 - Question ouverte

Slide 39 - Lien

Questions
Do you know these questions?

Slide 40 - Diapositive

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 41 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 42 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 43 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 44 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 45 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
D
Wat is de conclusie?

Slide 46 - Quiz

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 47 - Quiz

algemene vragen over het CE
Weet wat je kunt verwachten: 10 tot 16 korte en lange teksten. Die variëren van advertenties, krantenartikelen, tot folders, recensies en interviews. Er worden rond de 50 vragen gesteld.
- Zorg dat je de betekenis van de Engelse signaalwoorden goed kent. Dit helpt je het doel van alinea's snel te begrijpen. De signaalwoorden zijn opgenomen in deze Reader. Leer daarnaast het verband dat het woord aangeeft, want dit biedt je de meeste hulp om de structuur van een tekst te ontcijferen.

Slide 48 - Diapositive

Wat moet je zelf meenemen voor je examen Engels?

Slide 49 - Question ouverte

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 50 - Question ouverte

tips voor het examen
1. Zorg dat je 's avonds je tas hebt ingepakt, dan hoef je je 's morgens geen zorgen te maken dat je iets vergeet. 
2. Ga op tijd naar bed, dan ben je uitgerust voor je examen. 
3. Neem je rustmomenten; eet wat en drink wat, dan werken je hersenen beter. 
4. Ademhalingsoefeningen; vanuit je buik heel diep adem halen door je neus en langzaam (4 seconden) weer langzaam uitademen. Herhaal dit vier of vijf keer. 

Slide 51 - Diapositive