Voorbereiden SE leesvaardigheid

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 4

Purpose and Programme

Purpose: 

At the end of this training you will know the 5 reading strategies and when to use them.

Programme:

- Explanation from the teacher

- Quiz

- Recap

inhoud

1. Inleiding
2. stappenplan
3. leesstrategieën
4. woordenlijsten: quiz

Reading strategies

Do you remember which strategies we discussed in your third year?

Stappenplan

1. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
2. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de vraag. Begrijp je dit? Lees dan de alinea waar het antwoord staat goed door.
3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
   
4. ELZA: Let op de eerste en laatste zin van de alinea. Daarin staat vaak de belangrijkste informatie. 
   
5. INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 

Wat is skimmen?

1. De vraag lezen en het antwoord kiezen
2. raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
3. het eerst naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
4. gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Wanneer ga je scannen?

1. als je wilt weten wat een woord betekent.
2. als je het antwoord op een vraag wil weten.
3. als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
4. als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

stappenplan

Stap 1. : orienteren (Skimmen)

Stap 2.: lees de vraag en de antwoorden 

Stap 3.: lees (het gedeelte van) de tekst (Scannen)

Stap 4.: beantwoord de vraag

stap 1 - orienteren (Skimmen)

- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen

- Als het een lange tekst is: Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst

- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

stap 2 - lees de vraag en de antwoorden

- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 

- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 

- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 

- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 

- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. Dit zijn de eerste twee woorden "...." en de laatste twee woorden.  

stap 3- Lees de tekst

Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.

Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea (of welke regelnummer) je het antwoord kan vinden.

stap 4 - beantwoord de vraag

Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Wat is een citaat? 

Een citaat is een letterlijke uitspraak van iemand, die door iemand anders aangehaald wordt.Anders gezegd: het is het letterlijk kopiëren van andermans woorden. 

Dit kan een zinsdeel, een zin of een kleine alinea zijn.

“ . . . ”. Je noemt dit het beletselteken (ellipsis in het Engels).

Wanneer ga je skimmen = orienteren?

Words

Do you know the following words?

for example

however

likewise

in the mean time

that is why

as a result

besides

purpose

1. opzettelijk
2. doel
3. misschien
4. alhoewel

therefore

describe

rather than

Questions

Do you know these questions?

How does the writer introduce the topic?

1. Hoe stelt de schrijver zich voor?
2. Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
3. Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
4. Hoe schrijf je een introductie?

What does the word refer to?

1. Waar wijs je naar?
2. Waar verwijst het woord naar?
3. Wat betekent het woord wijzen?
4. Wat doet het woord verwijzen daar?

What is the main point of paragraph 5?

1. Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
2. Wat is het punt van alinea 5?
3. Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
4. Is dat het punt van alinea 5?

What is mentioned about dogs?

1. Wat is er met honden?
2. Hoe worden honden vaak genoemd?
3. Hoe noem je een hond?
4. Wat wordt er gezegd over honden?

What becomes clear in line 17?

1. Dat is duidelijk regel 17.
2. Wie schreef regel 17?
3. Wat wordt er duidelijk in regel 17?
4. Regel 17 lijkt mij duidelijk.

What can be concluded in paragraph 3 and 4?

1. Welke conclusie wordt er gemaakt?
2. Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
3. Is dat de conclusie van de tekst in alinea 3 en 4?
4. Wat is de conclusie?

Which of the following words mean ...

1. Wat betekenen deze woorden?
2. Wat betekent het volgende?
3. Welke van de volgende woorden betekent...
4. Wie is bekend met de volgende woorden?