Naamvallen 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Naamvallen

Naamvallen

1e naamval 

• het onderwerp (Dat is het antwoord op de vraag wie/wat + gezegde) 
• het naamwoordelijk deel van het gezegde:

Er ist mein bester Freund

3e naamval

• meewerkend voorwerp (Dat is het zinsdeel waar je in het Nederlands aan of voor kunt zetten of weglaten)
• na voorzetsels met een vaste, derde naamval
• bij werkwoorden met een vaste, derde naamval

4e naamval

• lijdend voorwerp (Dat is het antwoord op de vraag wie/wat + onderwerp + gezegde)
• na voorzetsels met een vaste, vierde naamval
• bij werkwoorden met een vaste, vierde naamval

Wer ist d… Trainer eurer Mannschaft?

Findest du, dass Karl ein… guter Torwart (m) ist?

Möchtest du ein… Teller (m) Suppe? Nein, ich möchte ein… Tasse Tee.

Ihre Mutter hat ein… Möbelgeschäft (o).

Mein… Freund ist schon einig… Tage sehr krank.

D… Lehrerin ist nicht da. Ich rufe d… Lehrerin gleich an.

D… Jeans sind keine gute Qualität, deshalb kaufe ich dies… Jeans nicht.