Les 15-09-2020, paragraaf 2.1

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
3 minuten: voorkennis testen
2 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
3 minuten: voorkennis testen
2 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Diapositive

Wat kan je doen met geld?

Slide 2 - Carte mentale

Leerdoelen:
1. Ik kan voorbeelden geven van wat je allemaal kunt doen met geld. 
2. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen chartaal en giraal geld.  

HUISWERK: Opdracht paragraaf 2.1

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Betalen of ruilen
Als je consumeert, koop je producten en in ruil daarvoor betaal je meestal geld. Soms kun je ook producten tegen elkaar ruilen, zonder dat daar geld aan te pas komt.

Als je met geld betaalt, kan dat op meerdere manieren, bijvoorbeeld met contant geld, of met je pinpas. Ook kun je een creditcard gebruiken, of geld naar iemand overmaken.

Slide 5 - Diapositive

Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 6 - Diapositive

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.

Slide 7 - Diapositive

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
  2. Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
  3. Spaarmiddel: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 8 - Diapositive

Geldsoorten
Er zijn twee soorten geld:
  • chartaal geld
  • giraal geld

Slide 9 - Diapositive

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.

Slide 10 - Diapositive

Welke munten en bankbiljetten bestaan er in Nederland?

Slide 11 - Question ouverte

Giraal geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.

Slide 12 - Diapositive

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 13 - Quiz

Wat gebeurt er als je geld opneemt?
Als je geld opneemt bij een geldautomaat dan daalt de hoeveelheid giraal geld en stijgt de hoeveelheid chartaal geld.


Slide 14 - Diapositive

Yara pint €25 bij de geldautomaat.
Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt.
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt.
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk.

Slide 15 - Quiz

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 16 - Quiz

Aan de slag!
Wat? Opdrachten van paragraaf 2.1
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 2.2

timer
25:00

Slide 17 - Diapositive

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 19 - Quiz

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 20 - Quiz

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil?
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 21 - Quiz