Woche 37 3e 2023

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Woche 37 P1

Hausaufgaben besprechen (Site BS 2: Wortschatz, Grammatik) (10 Min.)

Grammatikübung Brückenschlag 1, 2 (20 Min.)

Grammatik Brückenschlag 3: Quiz+ Brückenschlag 3 online                                                                        Grammatik (20 Min.)

Ziele dieser Stunde

- Je kan de regelmatige ww. en haben, sein, werden in tt vervoegen. 

- Je kan de regelmatige ww. en haben, sein, werden in ott. vervoegen.

- Je kan de modale hulpww. benoemen en vervoegen. 

Grammatik: Modalverben (Theorie) 

 können, dürfen, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen, möchten

1. Hoe onthoud ik deze woorden

1x i (wissen)

2x ü (dürfen, müssen)

2x o (sollen, wollen)

3x ö (können, mögen, möchten)

lijkt op NL: können, müssen, sollen, wollen, wissen

verwarrend: dürfen (may), mögen (like), möchten (would like)

2. Vervoeging: klinker verandering bij enkelvoud behalve bij sollen en möchten

tabel 6.1,  7.1,  8.1

Bij de modale hulpwerkwoorden zijn de ich en er/sie/es -vorm

1. hetzelfde
2. verschillend

Wat zijn de twee "regels" bij de modale hulpwerkwoorden?

1. - Du & ihr krijgen geen uitgang - Klankverandering bij meervoudsvormen
2. - Ich & er / sie / es krijgen geen uitgang - Klankverandering bij enkelvoudsvormen

Bij welke personen verandert er iets bij de modale hulpwerkwoorden?

1. ich, du, er/sie/es
2. ich, er/sie/es
3. ich, du
4. du, er/sie/es

Nenne die 8 Modalverben auf Deutsch!

Wat betekent de Modalverb "dürfen"?

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten want ze hebben slechte tanden."

Welke Modalverben zijn er?
Typ ze in het Duits

Welk Modalverb heeft geen klinkerwisseling?

Woche 37 P2

VWO: 

Kapitel 1 Umgebung leerdoelen

A1 (Sehen)

Wortschatz Aussprache, B3, B6, B8

Brückenschlag 3: Wortschatz online

HAVO:

Kapitel 1 Umgebung leerdoelen

A1 (Sehen)

Wortschatz Aussprache, B4, B5, B8

Brückenschlag 3: Wortschatz online

Lernziele dieser Stunde

1. Je kan een video over de klimaatverandering, flora en fauna in de alpen verstaan. 

2. Je kan woorden over het landschap en het weer vertalen en toepassen. 

Woche 37 P2 2021

Grammatik: Modalverben (Theorie) können, dürfen, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen, möchten+ Würfelspiel+ Quiz (20 Min.)

Sprechfertigkeit: etwas kaufen oder bestellen (Im Restaurant, einkaufen gehen, shoppen gehen), Sprachmittel und Beispiele

(20 Min.)

Lesefähigkeit: Introduktion der Bücher (15 Min.)

Modalverben üben (20 Min.)

Ziele dieser Stunde

- Je kan de 8 modale werkwerkwoorden benoemen en vertalen.

- Je kan de modale ww. vervoegen in de tt. 

- Je kan in het Duits eten en drinken bestellen.

- Je kan een kledingstuk kopen.

- Je kan het bedrag van geld noemen en verstaan.

- Je weet welke twee boeken we dit schooljaar samen gaan lezen en waar over ze gaan.

- Je kan de modale hulpww. vertalen en vervoegen in de tt. 

Im Reaurant, einkaufen gehen, shoppen gehen

- Hoe begroet je de verkoper? 

- Hoe begroet de verkoper de klant en vraagt waarmee hij de klant kan helpen? 

- Hoe vraag je naar de prijs? 

- Hoe geef je als verkoper de prijs aan? 

- Wat zeg je als je iets wilt bestellen? 

- Hoe reageert de verkoper op je bestelling? 

- Hoe zegt de verkoper wat je moet gaan betalen? 

- Hoe bedank je je en hoe neem je afscheid? 

Dialog führen

- 2 personen per groep.

- Jullie voeren1 gesprek, of in een restaurant, of in een winkel.

- Iedereen zegt minimaal 6 zinnen. 

- 10 minuten tijd voor de voorbereiding.

- Neem jullie eigen gesprek op en lever hem in via Teams (opdrachten). 

- Hulpmiddel: BS 3 Sprechen

Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

A: Guten Tag!

B: Guten Tag!

A: Wie viel kostet ein Brot?

B: Dieses Brot kostet drei Euro fünfzig Cent.

A: Kann ich auch ein Brötchen mit Schinken und Käse bestellen?

B: Aber natürlich.

A: Wie viel kostet das?

B: Das kostet drei Euro 75 Cent.

A: Dann nehme ich ein Brötchen mit Schinken und Käse und ein Brot.

B: Bitte. Das macht zusammen sieben Euro und 25 Cent.

A: Bitte. Auf Wiedersehen.

B: Danke. Auf Wiedersehen.

Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

A: Entschuldigung, wie viel kosten diese Schuhe?

B: Sie kosten 125 Euro.

A: Das ist teuer, aber ich nehme sie. Haben Sie vielleicht diesen Pullover auch in blau?

B: Ja, hier. Bitte schön.

A: Danke. Ich kaufe die Schuhe und den Pullover. Wie viel kostet das zusammen?

B: Das macht 150 Euro.

A: Kann ich mit Karte zahlen?

B: Ja, das ist möglich.

A: Danke. Auf Wiedersehen.

B: Einen schönen Tag noch. Auf Wiedersehen.

Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

A: Was möchten Sie bestellen?

B: Ich esse gern Suppe, ich möchte eine Tomatensuppe, bitte.

A: Möchten Sie auch etwas trinken?

B: Ja, ein Glas Wasser, bitte.

A: ...

B: Darf ich zahlen, bitte?

A: Aber natürlich. Das macht zusammen fünf Euro und 20 cent.

B: Bitte schön, auf Wiedersehen.

Twee boeken die we dit schooljaar samen gaan lezen. 

-Das Tagebuch von Edward dem Hamster. 1990-1990

-Wie man Deutscher wird in 50 einfachen Schritten - eine Anleitung von Apfelsaftschorle bis tschüss

Grammatik: Modalverben (Theorie) 

 können, dürfen, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen, möchten

1. Hoe onthoud ik deze woorden

1x i (wissen)

2x ü (dürfen, müssen)

2x o (sollen, wollen)

3x ö (können, mögen, möchten)

lijkt op NL: können, müssen, sollen, wollen, wissen

verwarrend: dürfen (may), mögen (like), möchten (would like)

2. Vervoeging: klinker verandering bij enkelvoud behalve bij sollen en möchten

tabel 6.1,  7.1,  8.1

Modalverben üben

- Seht Arbeitsblatt

- Selbstständig arbeiten

- Am Ende der Stunde abgeben

Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

Hallo Bo, wie geht es dir?

Hallo Robin, danke gut.

Wir können auf dem Schulfest auftreten, deshalb müssen wir extra proben. Wann hast du Zeit? Heute um vier Uhr?

Nach der Schule gehe ich schwimmen. Können wir uns am Montag um drei Uhr treffen?

Leider muss ich da zum Training. Schwierig. Hast du am Dienstag Zeit?

Ja, das geht. Um zwei Uhr?

Am liebsten um halb drei.

Prima, machen wir.

Bis dann.

Bis dann.

Dialog führen

- 2 personen per groep.

- Jullie maken een afspraak voor de repetitie. 

- Iedereen zegt minimaal 10 zinnen in het gesprek.

- 10 minuten tijd voor de voorbereiding.

- Neem jullie eigen gesprek op en lever hem in via Teams (opdrachten). 

- Hulpmiddel: BS 2 Sprechen

Woche 37 P1

Hausaufgaben besprechen: Zie Mag. 

VWO: B10, Lesen C15, Hören C13, Lesen D16

HAVO: Hören C10, C11 (Wortschatz), Lesen D14, Lesen BB 2016 tv 1, Text 1, 2

Ziele dieser Stunde 2122

- Je kan een stuk video over de natuur verstaan. 

- Je kan minimaal 5 verschillende woorden benoemen over het weer. 

- Je kan 4 woorden over het landschaap benoemen. 

- Je kan 4 vrije-tijd-aktiviteiten benoemen.

- Je kan de 4 seizoenen benoemen.