Herhaling Modalverben

Modalverben
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Modalverben

Slide 1 - Diapositive

Doel
Je kunt de Modalverben:
können - dürfen - müssen - wissen
sollen - wollen - mögen - möchten
in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Betekenis Modalverben:

können = kunnen, in staat zijn tot

dürfen = mogen, toestemming hebben
mögen = houden van/leuk vinden/ aardig vinden, lusten

müssen = moeten/noodzaak -> het kan niet anders



Betekenis Modalverben:

wollen = willen

sollen = moeten/bevel, wil van een ander

möchten = willen (wens)

wissen = weten

Slide 3 - Diapositive

op een rijtje:
Let op
mogen                                   dürfen
leuk vinden, lusten                                mögen

Wer                             wie 
vervoegd als : er/sie/es





Slide 4 - Diapositive

De vervoegingen

Slide 5 - Diapositive

(leuk vinden) Wer ... mitkommen?
A
mögt
B
mögen
C
mag

Slide 6 - Quiz

(weten) Mia ... , was ich schön finde.
A
wissen
B
weiss
C
weisst

Slide 7 - Quiz

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
kannst
kann
kann
können
können
könnt

Slide 8 - Question de remorquage

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mag
mag
mögen
mögt
mögen
magst

Slide 9 - Question de remorquage

(lusten) ... ihr Spaghetti?
A
Mögt
B
Magst
C
Mag

Slide 10 - Quiz

(moeten) Mia hat gesagt, dass ich etwas für sie mitbringen ...
A
sollen
B
soll
C
sollst

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Vidéo