Taalverzorging 2 en 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1-3

Taalverzorging

Je kunt onderstaande zinsdelen benoemen:

- Persoonsvorm

- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp

Je herkent de werkwoorden in een zin. 

Persoonsvorm

De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken

 

2. De tijd in de zin veranderen

3. Het aantal in de zin veranderen

Ik loop naar school. 

Loop ik naar school?

Ik liep naar school.

Wij liepen naar school. 

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank

1. ik
2. hang
3. op de bank
4. elke vrijdagavond

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Gaan jullie morgen naar de bioscoop?

1. jullie
2. bioscoop
3. Gaan

Heel werkwoord

Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud en eindigen meestal op een -n

Bijvoorbeeld: lopen, fietsen, slapen, eten

Wat is in de onderstaande zin het hele werkwoord?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.

1. moest
2. wachten
3. het publiek
4. de huldiging

Wat is het hele werkwoord in de onderstaande zin?

Zal Max Verstappen de volgende race ook winnen?

1. Zal
2. Max Verstappen
3. winnen
4. de volgende race

Het voltooid deelwoord

instructiefilmpje

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?

1. Anouk en Wendy
2. Hebben
3. de opdracht
4. gemaakt

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.

1. gisteravond
2. hebben
3. gekeken
4. veel mensen

Welke zinsdelen ken je allemaal?

Zinsdelen

1. persoonsvorm

2. werkwoordelijk gezegde

3. onderwerp

Wat weet je over de persoonsvorm?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?

Het onderwerp

Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 

Wie/wat + persoonsvorm.

Voorbeeld: Ik loop naar school.

De persoonsvorm is "loop". 

Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Jan en Henk fietsen naar huis.

1. Jan
2. Henk
3. Jan en Henk
4. huis

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.

1. Gisteren
2. een spelletje
3. heeft
4. hij

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.

persoonsvorm

ww gezegde

onderwerp

Zin:

Marjan

had

een mooi gedicht

voor haar opa 

geschreven. 

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.

persoonsvorm

ww gezegde

onderwerp

Zin:

Met wie

gaan

Kim en Daniël

in het bos

wandelen? 

OPDRACHT 

taalverzorging 2 en 3

Ga naar Peppels.net

- Ga verder aan module 2 van taalverzorging

- Daarna starten met module 3 taalverzorging

Maak de opdrachten in het online boek.