M1 periode 4 week 6

Online lessen: regels
  • Je bent op tijd (later dan 5 minuten = absent).
  • Je hebt de camera de hele les aanstaan, anders sta je op 'absent' (deze regel is vastgelegd door de directie).
  • Je geluid is gedempt, tenzij de docent iets vraagt.
  • Vragen stel je in de chat. 
  • Je doet actief mee met de les, logt in bij LessonUp en geeft antwoorden als dat gevraagd wordt. 
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Online lessen: regels
  • Je bent op tijd (later dan 5 minuten = absent).
  • Je hebt de camera de hele les aanstaan, anders sta je op 'absent' (deze regel is vastgelegd door de directie).
  • Je geluid is gedempt, tenzij de docent iets vraagt.
  • Vragen stel je in de chat. 
  • Je doet actief mee met de les, logt in bij LessonUp en geeft antwoorden als dat gevraagd wordt. 

Slide 1 - Diapositive

Week 22 - Grammar Revision
Today's mission:
Grammar Revision: 
  • plurals
  • demonstrative pronouns

Slide 2 - Diapositive

Grammar revision: plurals

Hoe maak je een meervoud in het Engels? 

Slide 3 - Diapositive

Grammar revision: plurals

Meervoud: +s

uitzonderingen: 
woorden op -o: hero - heroes
woorden op -s klank: church - churches
woorden op -y: baby - babies
let op: toy-toys 

Slide 4 - Diapositive

Wat is het meervoud van: sweet?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: orange?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: burger?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: banana?

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: blueberry?

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: tomato?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: napkin?

Slide 11 - Question ouverte

Grammar revision:  demonstrative pronouns

Welke aanwijzende voornaamwoorden ken je in het Engels? 

Slide 12 - Diapositive

Grammar revision:  demonstrative pronouns

This: één object/persoon dichtbij
That: één object/persoon ver weg

These: meerdere objecten/personen dichtbij
Those: meerdere objecten/personen ver weg

Slide 13 - Diapositive

These/This aren't your sweets! They're mine!
A
These
B
This

Slide 14 - Quiz

That/those is my bottle of pear juice!
A
That
B
Those

Slide 15 - Quiz

Is these/this your scooter?
A
these
B
this

Slide 16 - Quiz

Can I have some of these/this bananas?
A
these
B
this

Slide 17 - Quiz

Can you check it in that/those dictionary?
A
that
B
those

Slide 18 - Quiz

Who are these/this boys?
A
these
B
this

Slide 19 - Quiz

Heb je een woordenboek ENG-NL?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Homework

Make/finish:
Zoek thuis vast je woordenboek ENG-NL op. 
Je hebt het verplicht nodig deze week!!!!


Study:
-

Slide 21 - Diapositive

Ik heb een woordenboek ENG-NL
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Week 22 - woordenboekles 1
Today's mission:
  • Je leert een Engels-Nederlands woordenboek gebruiken. 
1. We starten met het alfabet
2. We gaan Engelse woorden op alfabetische volgorde zetten
3. We gaan woorden opzoeken in het woordenboek
4. We gaan kijken naar woorden die niet precies als in de tekst in het woordenboek staan. 
5. Huiswerk voor de volgende les

Slide 23 - Diapositive

Wat is de volgende letter?
abcdefghi...

Slide 24 - Carte mentale

Wat is de volgende letter?
ghijklmno...

Slide 25 - Carte mentale

Wat is de volgende letter?
mnopqrst...

Slide 26 - Carte mentale

Zet de volgende letters op alfabetische volgorde: w f o l d v

Slide 27 - Question ouverte

Welk woord staat eerder in het woordenboek?
consult of construct
A
consult
B
construct

Slide 28 - Quiz

Welk woord staat eerder in het woordenboek?
connect of constrain
A
connect
B
constrain

Slide 29 - Quiz

Welk woord staat eerder in het woordenboek?
consider of consumer
A
consider
B
consumer

Slide 30 - Quiz

Welk woord staat eerder in het woordenboek?
thigh of tight
A
thigh
B
tight

Slide 31 - Quiz

Welk woord staat eerder in het woordenboek?
threat of throat
A
threat
B
throat

Slide 32 - Quiz

Welk woord staat eerder in het woordenboek?
together of treat
A
together
B
treat

Slide 33 - Quiz

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: mischief

Slide 34 - Carte mentale

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: wooden

Slide 35 - Carte mentale

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: distribution

Slide 36 - Carte mentale

zoek in het woordenboek de NL vertaling op van: usually

Slide 37 - Carte mentale

Welke woorden in de volgende zinnen staan niet zo in het woordenboek? 
Hoe staan ze er wel in? 

voorbeeld: 
  • She walks to work every day. 
  • walks
  • The soup is colder than usual. 
  • colder

Slide 38 - Diapositive

What were you waiting for?
A
what
B
were waiting
C
you
D
for

Slide 39 - Quiz

A thousand yellow cars.
A
a
B
thousand
C
yellow
D
cars

Slide 40 - Quiz

They are the friendliest people on earth.
A
they
B
friendliest
C
people
D
on earth

Slide 41 - Quiz

Ik kan letters en woorden op alfabetische volgorde zetten.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 42 - Quiz

Ik kan Engelse woorden opzoeken in een woordenboek.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 43 - Quiz

Ik kan ook woorden die niet precies als in de tekst in het woordenboek staan, opzoeken.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 44 - Quiz

Week 22 - Reading
Today's mission:
  • at school: book
  • at home: British Council Teens

Slide 45 - Diapositive

At home

  1. Use the link in 'huiswerk' in Magister.
  2. Make the exercises: 7 tips for a tidy desk (3) & train timetable (4)
  3. Send proof to the teacher at the end of the lesson. 
  4. (7 in total) 


Slide 46 - Diapositive

At school

  1. We are going to read a book together.
  2. PAY ATTENTION! 
  3. Make the exercises. 
  4. We discuss the anwers.


Slide 47 - Diapositive

Homework

Make/finish:
Zoek thuis vast je woordenboek ENG-NL op. 
Je hebt het verplicht nodig deze week!!!!


Study:
-

Slide 48 - Diapositive