Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Adverbs & adjectives
Grammar 9 Chapter 3
Mavo 3
Slide 1 - Diapositive
Lesson goal
I can use English adverbs and adjectives correctly.
Slide 2 - Diapositive
Adjectives
Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Press the redbutton on the right.
My mother collects silvercoins.
Slide 3 - Diapositive
Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal voor het zelfstandige naamwoord waarover het iets zegt.
Na de werkwoorden to be, to look, to taste, to feel, to seem, to smell, to appear gebruik je een bijvoeglijk naamwoord en geen bijwoord.
You lookamazing.
Slide 4 - Diapositive
Adverbs and adjectives
Slide 5 - Diapositive
Adverbs
Adverbs = bijwoord
Zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
The band plays beautifully.
Het bijwoord staat meestal achter het werkwoord.
Slide 6 - Diapositive
Adverbs
That car goes incredibly fast.
Bijwoord incredibly versterkt het bijvoeglijk naamwoord fast.
He runs extremely rapidly.
Bijwoord extremely zegt iets over het bijwoord rapidly.
Slide 7 - Diapositive
Wijziging spelling
Je vormt een bijwoord door er +ly aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Zo wordt een bijvoeglijk naamwoord een bijwoord.
Honest > honestly
Soms verandert de spelling: - happy > happily. Woord eindigt op -y - basic > basically. Woord eindigt op -ic - horrible > horribly. Woord eindigt in -le. Dit vervang je door -ly.
Slide 8 - Diapositive
Onregelmatige bijwoorden
Let op!
Sommige bijwoorden zijn onregelmatig en behouden dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:
good - well low - low bad - bad fast - fast long - long
Slide 9 - Diapositive
Kies het juiste antwoord: She sings ________
A
beautiful
B
beautifully
Slide 10 - Quiz
Kies het juiste antwoord: She sings a _____ song.
A
beautiful
B
beautifully
Slide 11 - Quiz
I can use English adverbs and adjectives correctly.