Ch 6 - 2HV

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Chapitre 6: Ah oui, Paris!

BIENVENUE!

Programme:

1. On corrige l'exercice 6b

2. B: lire :ex. 9 jusqu'à 12

Overhoring  voca A

• thuis max kwartier

• WAAROM echt doen? nodig voor les morgen!
• schrijven, mindmap, eerst woordjes kleuren die lijken op het Nederlands, tekenen...

B. lire 

Leerdoel: 

- Internetpagina over reistips begrijpen.

- Ken je woorden die te maken met gebouwen en de stad 

- Weet je hoe je woorden opzoekt in een woordenboek.

Bienvenue à Paris

• titel - plaatjes: voorspellen!
  
  
• blauwe blokjes onder tekst
  
  
• woorden raden!

Bienvenue à Paris, page 54

• Fais ex 9
  
  
• Lees globaal, maak ex 10a
  
  
• Antwoorden klassikaal

Bienvenue à Paris, page 54

1. Lees intensief
   
   
2. Maak ex 10b
   
   
3. Antwoorden klassikaal
   
   
4. Maak ex 11 

Indique le chemin. Schrijf op hoe je daar komt.

Excusez-moi! 

Vous pouvez m'aider?

Je cherche le supermarché.

À la fin du cours:

• Stoel aanschuiven.
• Rommel? In prullenbak.

• Rustig lokaal uit.

Chapitre 6: Ah oui, Paris!

BIENVENUE!

Programme:

1. On révise le vocabulaire A et B

2. Phrases-clés C : ex. 13, 14

3. Grammaire D: een vraag stellen in het Frans: 

16

1. Neem de vocabulaire A en B (FN-NF)goed door! 5mn

2. overhoring 5mn

C- Phrases- clés : Demander et indiquer le chemin

Leerdoel:

Aan het eind van deze paragraaf :

- Kun je de weg vragen en de weg wijzen

C. Phrases- clés et parler

1. Excusez-moi! Vous pouvez m’aider?      - Oui, bien sûr.

2. Je cherche la gare.                                        - C’est tout droit et                                                                                                   ensuite à gauche.

3. Vous pouvez répéter?

4 . C’est loin?                                                         - Non, c’est à 15                                                                                                           minutes à pied.

5. Alors, on y va en bus.

A: Bonjour. Excusez-moi, (vraag om hulp).

< B: Bien sûr.

> A: Je cherche (noem een plek).

< B: C’est (zeg rechtdoor, links of rechts) et ensuite (zeg rechtdoor, links of rechts).

> A: Je ne comprends pas. (Vraag om herhaling.)

< B: Oui, c’est (herhaal je instructie).

> A: Merci. (Vraag of het ver is.)

< B: (Geef antwoord. Verzin zelf hoe ver het is.)

> A: Alors, on y va (noem een vervoermiddel). Merci beaucoup et au revoir.

< B: De rien!

grammaire D 

een vraag stellen

a. il va au restaurant.

b. il va au restaurant?

noteer de vertaling van beide zinnen in je schrift.

il va au restaurant.

il va au restaurant?

hij gaat naar het restaurant

gaat hij naar het restaurant?

Vraagwoorden 

In het Frans kennen we de volgende vraagwoorden:

combien = hoeveel

comment = hoe 

où = waar

pourquoi = waarom

quand = wanneer

que/qu'est-ce que = wat

qui = wie 

devoirs ( huiswerk)

ch 6 

* maak ex  16 a, d (luister naar de zin en zet er een punt of een vraagteken achter)

* 16 f

* leer le vocabulaire et les phrases ABC

BIENVENUE!

- Ga maar zitten volgens de plattegrond.

- Pak je boek .

- Je I-pad blijft in de tas.

Chapitre 6: Ah oui, Paris!

Programma:

1. Herhalen :vraagwoorden correction exercices

2. E: Regarder ( 19,20 ,21)

3. F: Lire ( 22)

Toets : 30 mei

Choisis le bon mot:
1. Combien / Qui es la fille blonde là- bas?
2. Tu vas à Paris quand? / qui?
3. Pourquoi/ qu'est- ce que tu vas à pied au collège?
4, Tu vas à la gare comment/ où?

A: Tu es
A- Tu es _______?
B: Je suis chez Louise.
A: C’est ________ Louise? B: C’est ma copine.A: ______________ tu es chez Louise?
B: Parce que c’est son anniversaire.
A: _______________ tu as acheté comme cadeau?
B: J’ai acheté un parfum.
A: _________________ de de copains elle a i

Regarder: 

Aan het eind van deze paragraaf:

- Kun je de belangrijkste informatie uit een film begrijpen.

- Ken je woorden die te maken hebben met activiteiten. 

F- lire 

Aan het eind van deze paragraaf

- Kun je een forum over verhuizen begrijpen.

- herken je de structuur van een tekst: inleiding, middenstuk, slot 

Inleiding, middenstuk en slot

Om een tekst goed te begrijpen, is het handig om te weten hoe een tekst in elkaar zit.

Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin maak je kennis met het onderwerp. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een anekdote. De inleiding bestaat meestal uit één alinea. Vaak is het schuingedrukt of vetgedrukt.

Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst. Daarin staat de meeste informatie. Het middenstuk bestaat uit meer alinea’s.

De laatste alinea van een tekst is het slot. Hierin wordt het belangrijkste uit de tekst vaak kort herhaald of een conclusie getrokken.

Les devoirs

Maak af: t/m 24 

Chapitre 6: Ah oui, Paris!

Programma:

1. Voc. E doornemen / overhoren.

2.  Phrases-clés H (ex. 26,27)

3. Grammaire ww: aller= gaan

ex. 29,30, 31

Toets : 30 mei

1. Neem de vocabulaire E (FN-NF)goed door! 2 mn

2. overhoring 2 mn

1. Tu habites où?                  - J'habite à Paris.

2. Tu aimes Paris?     -    Oui, parce que c'est une grande ville.

3. On va boire quelque chose?      - Oui, on va aller à une terasse.

4. Comment tu vas au café?        - On va au café à pied.

5. Qu'est- ce qu'on va faire après? - On va jouer à la console.

Phrases-clés :  ex. 27

Het werkwoord 'aller' vervoegen:

Frans	Nederlands
je va is	ik ga
tu va s	jij gaat
il/elle va	hij/zij gaat
on va	wij gaan
nous all ons	wij gaan
vous all ez	u gaat/jullie gaan
ils/elles v ont	zij gaan

Les devoirs 

Fais les exercices: 29 d ,30,31

Chapitre 6: Ah oui, Paris!

Programma:

1. correction: ex: 29e, 30b.

2. herhalen vraagwoorden

3. oefentoets 

3. F: lire ( 22,23,25) thuis af maken

Ex. 30b. le futur proche

1. tu (gaat doen)= tu vas faire

2. Je ( ga bezoeken)= je vais visiter

3. Nous ( gaan eten) = nous allons manger 

4. il ( gaat spreken) = il va parler

5. Ils ( gaan dansen)= ils vont danser

6. vous ( gaan spelen)= vous allez jouer 

Vraagwoorden. vul de zinnen aan met de juiste vraagwoord 

1. Tu vas à Disneyland Paris avec ____________? Je vais à

       Disneyland avec ma copine Sophie.

2 ________________ de touristes visitent Disneyland par an? Des

        millions de touristes!

3. Tu vas ___________ en vacances? Je vais en Italie.

4. _______________ tu vas en Italie? parce que j'aime ce pays. 

1. Tu vas à Disneyland Paris avec qui ? Je vais à

       Disneyland avec ma copine Sophie.

2  - Combien de touristes visitent Disneyland par an? Des

        millions de touristes!

3. Tu vas où en vacances? Je vais en Italie.

4. Pourquoi tu vas en Italie? parce que j'aime ce pays.

Oefentoets maken en nakijken