Bijwoordelijke bepaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Bijwoordelijke bepaling

Wat hebben we al gehad?

1.  persoonsvorm: eerste werkwoord in de zin

2. onderwerp: wie/(wat) + persoonsvorm?

3. gezegde: alle werkwoorden in de zin

4. lijdend voorwerp: wat/(wie) + gezegde + onderwerp?

5. meewerkend voorwerp: aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Waarom loop jij toch zo snel?
pv=

Waarom loop jij toch zo snel?
ow =

Door een ongeluk heeft Anke gister haar enkel gebroken.
gez =

Door een ongeluk heeft Anke gister haar enkel gebroken.
lijdend voorwerp =

Bijwoordelijk bepaling

waar?

wanneer?

waarom?

waardoor?

waarmee? met wie?

hoe? 

Door een ongeluk heeft Anke gister haar enkel gebroken.
bijwoordelijke bepaling =

De bank heeft vorige week een nieuwe bankpas opgestuurd.
bwb =

Leren!

1. persoonsvorm: eerste werkwoord in de zin

2. onderwerp: wie/(wat) + persoonsvorm?

3. gezegde: alle werkwoorden in de zin

4. lijdend voorwerp: wat/(wie) + gezegde + onderwerp?

5. meewerkend voorwerp: aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

6. bijwoordelijke bepaling: waar? wanneer? waarom? met wie? hoe? 

Aan de slag!

Taalverzorging: bijwoordelijke bepaling