3-4, MH1D/E, verwijzen met pers/bez.vnw

Saaie teksten tegengaan
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Saaie teksten tegengaan

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesplanning 
Min
Activiteit 
Nodig 
15
Lezen
Leesboek
10
Herhaling vorige lessen en lesdoelen
Schrift, pen/potlood,
laptop
15
Zelfstandig werken
Schrift, pen/potlood,
oefeningen
5
Check lesdoelen
Device
10
Ochtendjournaal
-
20
Zelfstandig werken
Schrift, pen/potlood,
oefeningen
10
Journaal/blooket
-

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoel
Aan het einde van deze les kan je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen.

Slide 4 - Diapositive

Introduceer het leerdoel en leg uit wat er van de studenten wordt verwacht na de les.
Welk verwijswoord past in de zin?
'Je moet oppassen voor deze stier, want ___ kan je opeens aanvallen.'
A
ze
B
het
C
hij
D
die

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Woordgeslacht?

Slide 6 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het woordgeslacht?
Net zoals in het Frans, Duits of Spaans hebben Nederlandse woorden een woordgeslacht
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. 
Het-woorden zijn onzijdig.

Slide 7 - Diapositive

Definieer wat een zin is en geef voorbeelden van zinnen en niet-zinnen.
Wat doe je met die informatie?
Voor mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je de, deze en die.
Voor onzijdige woorden gebruik je het, dit en dat.

Slide 8 - Diapositive

Leg uit waarom het belangrijk is om een punt aan het einde van een zin te gebruiken en laat voorbeelden zien.
Hoe verwijs ik?
zelfstandig naamwoord
verwijswoorden
voorbeeldzin
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn
Omdat opa moeilijk loopt, gebruikt hij een wandelstok die hem extra steun geeft.
in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar
Deze bakkerij staat bekend om haar plaatselijke lekkernijen.
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
Het park ligt er verzorgd bij, omdat het goed wordt onderhouden.
meervoud, personen
zij, ze, hen, hun
De teamleider roept de medewerkers bijeen om hen te complimenteren met hun inzet
in het meervoud, dieren/dingen
ze, hun
Ik heb de koekjes in de trommel gelegd, zodat ze lekker knapperig blijven.

Slide 9 - Diapositive

Introduceer het leerdoel en leg uit wat er van de studenten wordt verwacht na de les.
Aan het werk
Ik vind dit nog een beetje lastig: 
maak opdracht 1, 2 en 3 van de kopietjes
A
B
Ik wil uitgedaagd worden:
maak opdracht 4, 5 en 6 van de kopietjes
Klaar!
Schrijf een verhaaltje van ongeveer 200 woorden over wat jij zou doen met een miljoen euro. Gebruik verwijswoorden.
timer
15:00

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 1 ding op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions