D3 (week 48, les 1) herhaling, relatief pronomen

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Wat gaan we doen?

• Planning doornemen
• Presentaties:......
• Herhaling grammatica
• Bibliotheekbezoek: 9:30 – 10:00
• Relatief pronomen

Planning

• Deze week lesstof: woordenschat H7, herhaling grammatica, relatief pronomen, posterproject H5
• Sinterklaasviering is op ....
• Toets woensdag 8 december:  woordenschat h1 t/m h7 (blauwe boekje) en over alle tot nu toe behandelde grammatica. (1x)

Presentaties van...

Sam

Danielle

Yoav

Ivana

Herhaling grammatica

1. scheidbare werkwoorden

2. relatief pronomen

Website over 'scheidbare werkwoorden'

Schrijf scheidbare werkwoorden op

hoofdzin met één werkwoord

bijzin

Hij zette de actie door.

... omdat hij  de actie doorzette.

hoofdzinzin met twee werkwoorden

Hij wilde de actie doorzetten.

hoofdzin 

Hij heeft de actie doorgezet.

bijzin

...omdat hij de actie heeft doorgezet.

imperfectum

perfectum

Separabele werkwoorden - (im)perfectum

Welk scheidbaar werkwoord hoor je?

Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Welk scheidbare werkwoorden hoor je?

Maak een zin in de voltooide tijd met afspreken

Maak een zin in de voltooide tijd met
oversteken.

Maak een zin in de voltooide tijd met
opbellen.

Welke scheidbaar werkwoorden hoor je?

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. appen
2. bellen
3. terugbellen
4. mailen

In welk voorbeeld is er
een scheidbaar werkwoord
en dus een bijwoord?

1. Hij houdt van
2. Hij belt op
3. Hij ergert zich aan
4. Hij speelt met

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. rennen
2. fietsen
3. praten
4. oplossen

Bibliotheekbezoek

Vergeet je pas niet!

Grammatica

Het relatief pronomen

Het relatief pronomen

Je geeft extra informatie over        een persoon

                                                                       een object

                                                                       een locatie

We gebruiken: die, dat, waar, waar+prepositie, prepositie + wie   

               

Met een relatief pronomen kunnen we meer zeggen over een woord

• Het vrijwilligerswerk dat ik leuk vind, is in een dierenasiel werken.
• Het is een initiatief van het Oranjefonds dat in 2002 als huwelijkscadeau     aan de koning en koningin werd aangeboden.
• De mensen doen veel dingen die ervoor zorgen dat je gelukkiger wordt.
• Mensen die vrijwilligerswerk doen, zijn gelukkiger en gezonder.
• Er komen hormonen vrij die ervoor zorgen dat je minder stress hebt.

De regel

1.Peter is de collega die bij de vrijwillige brandweer werkt.

(X Peter is de collega wie bij de vrijwillige brandweer werkt)

2.Bijles geven, is het vrijwilligerswerk dat ik leuk vind.

3.Diane is een meisje dat met oudere mensen werkt

4.De klusjes die ik leuk vind, zijn: afwassen en de hond uitlaten.

Hoofdzin - Ik zoek een boek

Bijzin - dat me helpt te ontspannen.

Relatief pronomen - dat

Ik zoek een boek dat me helpt te ontspannen.

De bijzin geeft extra informatie -> relatieve bijzin

mensen

de vriendin met wie

prepositie + wie

Ik heb een baan waarvan ik blij word.

de-woorden - die

het-woorden - dat

dingen

de baan waarvoor

het sms'je waarop

waar + prepositie

Locatie 

de stad / het land waar

Het klusje.................ik voor mijn ouders moet doen, vind ik niet leuk.

1. die
2. dat
3. wat
4. wie

Dit is het huis..........................al jaren niemand woont.

1. waarin
2. waar
3. waarop
4. daar

Schoolwerk

Lees de tekst en maak de oefeningen. Dit moet af zijn voor de les van donderdag.

werkwoorden met (vaste) preposities

Lijst met werkwoorden met hun vaste voorzetsels.

(vast) voorzetsel

Wat is de vaste prepositie?

Hij wil ... je praten.

1. voor
2. over
3. met
4. over

Welke vaste prepositie hoort bij het werkwoord:

streven?
Hij streeft ..... een betere functie.

1. met
2. in
3. naar
4. van

Vul aan met de vaste prepositie.

Iemand herinneren ........

1. aan
2. uit
3. op
4. tussen

Welke zin heeft een vaste prepositie?

1. Wij lopen naar de bus.
2. Zij gaan op vakantie.
3. Ik kijk op tegen de winter.
4. Komen zij op tijd?

Vul de vaste prepositie in de volgende zin in:

Na afloop........ de les moet ik direct naar huis.

1. met
2. door
3. achter
4. van

werkwoordspelling

Hij ....... mijn vraag.

1. beantwoord
2. beantwoordt
3. beantwoorde

hij ........er van

1. baaldt
2. baalde
3. baald
4. baaldde

Ik ...... er van.

1. blooste
2. blosde
3. bloosde
4. bloozde

Wij...... de hele kamer wit.

1. verfde
2. verfdden
3. verfden
4. verften

Het publiek ....

1. juichte
2. juichde
3. juichten
4. juigde

Het..... Ik kon niets meer zien.

1. miste
2. mistte

Ik ..... je. Fijn dat je er bent!

1. miste
2. mistte