Using a dictionary

Today

We gaan kijken naar hoe je een woordenboek precies gebruikt, en wat je het beste kunt doen als je een onbekend woord in de tekst tegenkomt.
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Today

We gaan kijken naar hoe je een woordenboek precies gebruikt, en wat je het beste kunt doen als je een onbekend woord in de tekst tegenkomt.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

a) Normale
b) Rare
c) Rommelig

Slide 3 - Diapositive

Eccentric, wat is juist?
A
normale
B
rare
C
rommelig

Slide 4 - Quiz

a) troebel
b) bodemloos
c) helder

Slide 5 - Diapositive

Murky, welke is juist?
A
troebel
B
bodemloos
C
helder

Slide 6 - Quiz

a) producten
b) papier
c) afval

Slide 7 - Diapositive

Debris, welke is juist?
A
producten
B
papier
C
afval

Slide 8 - Quiz

a) waarderen
b) kritiek geven
c) Kiezen

Slide 9 - Diapositive

Censure, welke is juist?
A
waarderen
B
kritiek geven
C
kiezen

Slide 10 - Quiz

a) zuinig
b) verspillend
c) geinteresseerd

Slide 11 - Diapositive

Frugal, welk antwoord is goed?
A
zuinig
B
verspillend
C
geinteresseerd

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Gebruik alleen je woordenboek.
Schrijf de definitie van "disingenuous" op.
timer
1:00

Slide 14 - Question ouverte

Gebruik alleen je woordenboek.
Schrijf de definitie van "unequivocal" op.
timer
1:00

Slide 15 - Question ouverte

Gebruik alleen je woordenboek.
Schrijf de definitie van "inconspicuous" op.
timer
1:00

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

1. artery 2. revulsion 3. jug
4. fawn 5. twinkle 6. pitfall

timer
2:30

Slide 19 - Question ouverte

Hoe 'lees' je een woordenboek?
  1. Het woord dat je moet opzoeken.
  2. De uitspraak van het woord. 
  3. Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
  4. Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord
  5. Hier vul je het woord in dat je hebt opgezocht.
  6. Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 

Slide 20 - Diapositive

Hoe gebruik je een woordenboek? 
Tips:
  • De woorden staan op alfabetische volgorde.
  • Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord. 
  • Bedenk welke vertaling het meest logisch in de zin is.
  • Zoek naar de stam van het woord: zie volgende pagina.

Slide 21 - Diapositive

Stam van het woord

It was extremely  cold outside.     >   stam = extreme
She loved her new phone.            >   stam = love
That is unfair.                              >   stam = fair  
They are talking  too much.          >   stam = talk
We went home after class            >   stam = go


Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Zoek de betekenis op van het woord
"ludicrously"
timer
1:00

Slide 24 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van het woord
"massively"
timer
1:00

Slide 25 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van de uitdrukking "clamp down"
timer
1:00

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Zoek de betekenis op van het woord
"to provide".
timer
1:00

Slide 28 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van het woord
"punished".
timer
1:00

Slide 29 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van het woord
"pavement".
timer
1:00

Slide 30 - Question ouverte