Herhaling Lezen

Welkom 1C!
Pak je leesboek er vast bij.
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom 1C!
Pak je leesboek er vast bij.

Slide 1 - Diapositive

Deze les...
- Stil lezen
- Doelen doornemen
- Repetitiestof doornemen
- Herhaling Les 1, 2, 3, 15, 16, 17
- Herhaling Les 29, 30, 31, 43, 44, 45
- Eventueel: Kahoot!

Slide 2 - Diapositive

Stil lezen
Pak je boek
en ga
lekker lezen.

Slide 3 - Diapositive

Doelen

- Ik weet wat ik moet leren voor de repetitie in de toetsweek
- Ik beheers de stof van Les 1, 2, 3, 15, 16, 17
- Ik beheers de stof van Les 29, 30, 31, 43, 44, 45

Slide 4 - Diapositive

Repetitiestof (1/3)
- Les 1: Globaal lezen
- Les 2: Zoekend lezen
- Les 3: Intensief en lerend lezen
- Les 15: Tekstdoel - Informeren
- Les 16: Tekstdoel - Overtuigen
- Les 17: Tekstdoel - Activeren

Slide 5 - Diapositive

Repetitiestof (2/3)
- Les 29: Standaardtekststructuur
- Les 30: Hoofd- en bijzaken
- Les 31: Samenvatten
- Les 32: Moeilijke woorden
- Les 33: Woordenboek
- Les 34: Moeilijke zinnen

Slide 6 - Diapositive

Repetitiestof (3/3)
- Les 57: Signaalwoorden
- Les 58: Tekstverbanden tijd, opsomming en tegenstelling
- Les 59: Tekstverbanden oorzaak-gevolg en doel-middel
- Les 71: Kritisch lezen en betrouwbare bronnen
- Les 72: Informatie zoeken op internet
- Les 73: Beeldtaal

Slide 7 - Diapositive

Herhaling
We gaan de stof uit de eerder behandelde lessen nog eens bij langs. Log in een geef zo veel mogelijk juiste antwoorden!

Slide 8 - Diapositive

Waarmee begin je als je globaal leest? (Les 1)
A
De hele tekst doorlezen
B
Titel, tussenkopjes, eerste alinea en afbeeldingen bekijken
C
De eerste en de laatste alinea lezen
D
Dik gedrukte en onderstreepte woorden lezen

Slide 9 - Quiz

Wanneer lees je een tekst zoekend? (Les 2)
A
Als je wilt weten waar de tekst over gaat.
B
Als je op zoek bent naar het antwoord op een vraag of naar specifieke informatie.
C
Als je de tekst globaal leest.
D
Als je wilt weten of een tekst interessant is om te lezen.

Slide 10 - Quiz

Wat doe je níet als je een tekst intensief leest? (Les 3)
A
De tekst van begin tot eind lezen.
B
Elke zin proberen te begrijpen.
C
Overslaan wat je niet zo goed begrijpt.
D
De betekenis van moeilijke woorden opzoeken.

Slide 11 - Quiz

Lerend lezen doe je in drie stappen. Welke hoort daar níet bij? (Les 3)
A
Lees de tekst globaal.
B
Lees de tekst zoekend.
C
Lees de tekst intensief.
D
Maak een samenvatting of markeer de belangrijkste punten.

Slide 12 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het tekstdoel? (Les 15)
A
Het doel dat een lezer heeft als hij een tekst gaat lezen.
B
Het doel dat een schrijver heeft als hij een tekst gaat schrijven.

Slide 13 - Quiz

In informerende tekst is objectief. Wat betekent dat? (Les 15)
A
De informatie is 'neutraal': de mening van de schrijver staat niet centraal.
B
De mening van de schrijver is belangrijk. Hij legt vooral uit waarom hij iets vindt.

Slide 14 - Quiz

Een informerende tekst bevat vooral feiten. Wat wordt daarmee bedoeld? (Les 15)
A
Uitspraken die controleerbaar zijn; ze zijn waar of niet waar.
B
Uitspraken die weergeven wat iemand van iets vindt.

Slide 15 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van een overtuigende tekst? (Les 16)
A
De lezer overtuigen van het gelijk van de schrijver.
B
De lezer veel feitelijke informatie geven.

Slide 16 - Quiz

Aan welke signaalwoorden herken je de mening van de schrijver? (Les 16)
A
Ik denk, ik vind
B
Ik loop, ik maak
C
Omdat, want
D
Maar, toch

Slide 17 - Quiz

Aan welke signaalwoorden herken je argumenten? (Les 16)
A
Ik vind, ik denk
B
Ik loop, ik maak
C
Want, omdat
D
Maar, toch

Slide 18 - Quiz

Welke teksten zijn activerend? (Les 17)
A
nieuwsberichten
B
geschiedenisboeken
C
advertentieteksten
D
leesboeken

Slide 19 - Quiz

Uit welke drie delen bestaat de standaardtekststructuur? (Les 29)

Slide 20 - Question ouverte

Wat is géén doel van de inleiding? (Les 29)
A
De lezer nieuwsgierig maken
B
Het onderwerp bekend maken
C
Terugblikken op wat eerder gezegd is
D
De lezer verleiden verder te lezen

Slide 21 - Quiz

Waar vind je vaak de kernzin van een alinea? (Les 29)
A
In de eerste, tweede of laatste zin.
B
De meeste alinea's hebben geen kernzin.
C
In de laatste zin.
D
In het midden van de alinea.

Slide 22 - Quiz

Wat is géén logisch doel van het slot? (Les 29)
A
een conclusie geven
B
een samenvatting geven
C
een prikkelende stelling geven
D
een nieuw deelonderwerp noemen

Slide 23 - Quiz

Hoe noem je de belangrijkste informatie van een tekst? (Les 30)
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 24 - Quiz

Wanneer is het vooral handig om een samenvatting van een tekst te maken? (Les 31)
A
Als je het onderwerp interessant vindt.
B
Als je de tekst moet leren.
C
Als het onderwerp je niet aanspreekt.
D
Als je meer over het onderwerp wilt weten.

Slide 25 - Quiz

Wat wordt bedoeld met het begrip context? (Les 43)
A
De tekst rondom een (lastig) woord of begrip.
B
Andere teksten over hetzelfde onderwerp.
C
Andere teksten waarin hetzelfde moeilijke woord voorkomt.
D
De hele tekst die je aan het lezen bent.

Slide 26 - Quiz

Wat zijn woordraadstrategieën? (Les 43)

Slide 27 - Question ouverte

Bij welk woord zoek je de betekenis van 'arrestanten' in het woordenboek? (Les 44)

Slide 28 - Question ouverte

Bij welk woord zoek je de betekenis van 'geconsumeerd' in het woordenboek? (Les 44)

Slide 29 - Question ouverte

Wat zorgt er níet voor dat een zin moeilijk te lezen is? (Les 45)
A
De woorden zijn goed te begrijpen.
B
Hij is lang, doordat er onnodige extra informatie in staat.
C
Hij is lang, omdat het eigenlijk twee of meer zinnen zijn.
D
Er staan veel moeilijke woorden in.

Slide 30 - Quiz

Hoe goed beheers je de stof uit de eerdere lessen nog?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Sondage

Tijd over?
Kahoot!

Log in met je eigen naam.

Slide 32 - Diapositive