Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
werkwoordspelling B1 herhalen
Slide 1 - Diapositive
Lesplanning
Herhalen dicteewoorden
herhalen werkwoordspelling
Aanhalingstekens
Vrijdag: so spelling 1.9 (vergeet de dicteewoorden en de leestekens niet!)
Slide 2 - Diapositive
Spel het dicteewoord dat je hoort goed
Slide 3 - Question ouverte
Spel het dicteewoord dat je hoort goed
Slide 4 - Question ouverte
Spel het dicteewoord dat je hoort goed
Slide 5 - Question ouverte
Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm
jij?
jij
ik-vorm+t
hij/zij/u/het
ik-vorm+t
wij/jullie/zij
hele ww
Slide 6 - Diapositive
Gebiedende wijs Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
Wordt niet boos!
B
Wort niet boos!
C
Wor niet boos!
D
Word niet boos!
Slide 7 - Quiz
PV tt -d of -t? Kies de juiste schrijfwijze.
timer
0:15
A
De docent verbaasd zich nog altijd over A2a.
B
Lika speldt de woorden beter dan ik.
C
De lockdown ontregelt het openbare leven.
D
Wanneer word jouw docent ontslagen?
Slide 8 - Quiz
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 9 - Quiz
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 10 - Quiz
Kies het juiste werkwoord:
"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
Slide 11 - Quiz
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
Slide 12 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de getalproef
Slide 13 - Quiz
Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord
Slide 14 - Quiz
Tegenwoordige tijd = nu
(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart
Slide 15 - Quiz
Deze week ___ onze keuken gerenoveerd. (tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt
Slide 16 - Quiz
Vinden - Tegenwoordige tijd Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 17 - Quiz
werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende
Slide 18 - Quiz
Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond
Slide 19 - Quiz
Zet in de tt: Hij (gamen) de hele tijd.
timer
0:10
Slide 20 - Question ouverte
(Houden) je goed vast in de draaimolen!
A
Houd
B
Hou
C
Houdt
D
Hout
Slide 21 - Quiz
AANHALINGSTEKENS bij citaat
- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Slide 22 - Diapositive
DUBBELE PUNT bij citaat
- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt
Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'
Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'
Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!
Slide 23 - Diapositive
Ik blijf thuis omdat de timmerman komt.
A
Ik blijf thuis omdat, de timmerman komt.
B
Ik blij thuis, omdat de timmerman komt.
Slide 24 - Quiz
Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 25 - Quiz
Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout
Slide 26 - Quiz
(Een citaat is datgene wat iemand letterlijk zegt)
Slide 27 - Diapositive
Zo werkt het bij woorden die je
extra aandacht wil geven.
Slide 28 - Diapositive
Slide 29 - Diapositive
Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt? Vandaag leren we over "de ijstijd."
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-
Slide 30 - Quiz
Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt? De meester vraagt: "Wie wil voorlezen?"
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-
Slide 31 - Quiz
Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt? Tjonge, wat ben je weer 'snel' klaar.
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt