A2A 24 maart - Bijvoeglijke bijzinnen + Betrekkelijk voornaamwoord

Welkom bij Nederlands
A2A 24 maart - Grammatica

Nodig: leesboek, schrift, pen
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands
A2A 24 maart - Grammatica

Nodig: leesboek, schrift, pen

Slide 1 - Diapositive

Lezen tot 9:15

Slide 2 - Diapositive

Pak nu je wisbordje:

Slide 3 - Diapositive

GRAMMATICA ZINSDELEN: SAMENGESTELDE ZINNEN
zinsdeelzinnen
1. Zoek de bijzin.

2. Vervang de bijzin door één woord (of woordgroep).

3. Ontleed de hoofdzin.

4. Het zinsdeel van het woord is ook de zinsdeelzin.


Slide 4 - Diapositive

Ik zal niet snel vergeten dat Marith zomaar voor mij een muffin meebracht.

Slide 5 - Diapositive

De neefjes gingen poffertjes eten in het pannenkoekenhuis, nadat ze een flinke boswandeling hadden gemaakt.

Slide 6 - Diapositive

De neefjes gingen poffertjes eten in het pannenkoekenhuis, nadat ze een flinke boswandeling hadden gemaakt.

Slide 7 - Diapositive

Dat je Sem meeneemt naar de laatste schoolavond, is een goed idee.

Slide 8 - Diapositive

Je moet zaterdag eens op de markt kijken, als je voor weinig geld een bikini of zwembroek wilt kopen.

Slide 9 - Diapositive

Wie mij bijles wiskunde wil geven, beloof ik een avondje naar de film.

Slide 10 - Diapositive

Wat voorspeld werd over de daling van de werkeloosheid, is inderdaad uitgekomen.

Slide 11 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling
Een bvb zegt iets van het belangrijkste ZELFSTANDIGE NAAMWOORD van een zinsdeel = de kern

Slide 12 - Diapositive

Voor de Nederlandse kust raakte gisteren een zeiljacht in grote moeilijkheden.

Slide 13 - Diapositive

De zeer ervaren zeilers werden verrast door een plotseling opkomende storm.

Slide 14 - Diapositive

Hun situatie werd extra gevaarlijk door een mankement aan de motor.

Slide 15 - Diapositive

De zeilers, die een zwemvest droegen, werden door de kustwacht gered.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Vidéo

Bijvoeglijke bijzin


  • Een bijv. bijzin zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord ( dit noem je een antecedent)
  • Het is een zin en heeft dus een pv.
  • De bijzin begint met een betrekkelijk voornaamwoord: die, dat, waarop, waarmee, doordat..... 
  • Is geen zinsdeel maar een zinsdeelstuk.

De jongen die gisteren een ongeluk kreeg, ligt in het ziekenhuis.



Slide 19 - Diapositive

Een bijvoeglijke bijzin is een apart zinsdeel.
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Een bijvoeglijke bijzin zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Kun jij de bijvoeglijke bijzin vinden in deze tekst?

Slide 22 - Diapositive

Heeft de volgende zin een bijvoeglijke bepaling of een bijvoeglijke bijzin?
De wandelaars die de vierdaagse hadden uitgelopen, kregen een medaille.
A
Bijvoeglijke bepaling
B
Bijvoeglijke bijzin

Slide 23 - Quiz

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

van de Madonna =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 24 - Quiz

Staat in deze zin
een bijv. bep. of bijv. bijzin
De band die deze liedjes maakt, is gestopt.
A
bijv. bijzin
B
bijv. bep

Slide 25 - Quiz

Pauze
    Pauze 
timer
5:00

Slide 26 - Diapositive

Aan de slag!
Maak de taak Bijvoeglijke bijzin + Betrekkelijk vnw in Planning.
timer
10:00

Slide 27 - Diapositive

Grammatica woordsoorten:

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 28 - Diapositive

Betrekkelijke voornaamwoorden:
Die (tenzij je 'die' kunt vervangen door 'deze' - > aanw. vnw)
Dat (tenzij je 'dat' kunt vervangen door 'dit' - > aanw. vnw)
Wie (let op: wie, wat, welke kunnen ook vr.vnw zijn)
Wat  (let op: wie, wat, welke kunnen ook vr.vnw zijn)
(welke, hetgeen, waarmee: komen ook af en toe voor als betr. vnw)

Slide 29 - Diapositive

Hoe gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 30 - Diapositive

Het betr.vnw DIE/ DAT gebruiken
Met die verwijs je naar de-woorden.

Met dat verwijs je naar het-woorden.

Slide 31 - Diapositive

Het betr.vnw WAT gebruiken
'Wat' gebruik je:
- als je naar de woorden iets, niets, alles of het enige verwijst;
- na een voornaamwoord dat of datgene;
- na een overtreffende trap of na een (rang)telwoord;
- als het terugslaat op een hele zin;
- als het antecedent niet genoemd is.

Slide 32 - Diapositive

Het betr.vnw WIE gebruiken
Wie gebruik je als je naar een persoon verwijst. 
Wie is het meewerkend voorwerp in de bijzin. Meestal wordt hier die of aan wie gebruikt.

vb. De rechters wie de vraag was voorgelegd, spraken zich duidelijk uit.

Slide 33 - Diapositive

betr.vnw. DIE
De fiets die ik heb gekocht fietst heerlijk!

Die - heeft betrekking op 'de fiets'

De fiets is het ANTECEDENT.

Slide 34 - Diapositive

Betr.vnw DAT
Het kind dat bij de tandarts was, was blij.

Dat - heeft betrekking op het kind.

Het kind is het ANTECEDENT.



Slide 35 - Diapositive

Betr. vnw. WAT
Een dagje naar Disney gaan, is het leukste wat ik ooit gedaan heb.

Wat - heeft betrekking op een dagje naar Disney gaan.

een dagje naar Disney gaan is het  ANTECEDENT.

Slide 36 - Diapositive

Betr. vnw. WIE
De jongen van wie zijn laptop is gevallen, is erg geschrokken.

Wie - heeft betrekking op de jongen

De jongen is het ANTECEDENT.

Slide 37 - Diapositive


Betr.vnw met ingesloten antecedent

betr. vnw m.i.a. = betr. vnw met ingesloten antecedent 
= als er geen antecedent is
Betreft alleen de woorden wie en wat
Tip:
Wie moet je kunnen vervangen door degene die
Wat moet je kunnen vervangen door datgene wat
Tot slot...

Slide 38 - Diapositive

Betr.vnw m.i.a. WIE
Wie de bal daar neer heeft gelegd blijft een raadsel.

Wie - kun je vervangen door 'degene die' = betr. vnw m.i.a.

Er is dus geen antecedent.

Slide 39 - Diapositive

Betr.vnw m.i.a. WAT
Wat daar is gebeurd kan ik niet navertellen.

Wat - kun je vervangen door 'datgene wat' = betr. vnw m.i.a.

Er is dus geen antecedent.

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Vidéo

Slide 42 - Vidéo

Maak in je schrift. - Schrijf van iedere zin het betr. vnw. en het antecedent op. - Klaar? Taak afmaken.
1. Coen draagt altijd ouderwetse spijkerbroeken, die hem overigens prima staan.
2. Toen Roelof wilde printen, was het papier, dat hij net had bijgevuld, alweer op.
3. In het krantje, dat vandaag verscheen, las ik over de uitbreiding van het station.
4. Mevrouw Daniels, die vorige week een ander huis kocht, is helemaal in haar nopjes met deze aankoop.



Slide 43 - Diapositive