WK 16 2H FR online

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Bonjour! Qu'est-ce que tu vas apprendre?
Aujourd'hui:
- On répète (vocabulaire)
- Répondre aux questions
- Vraagzinnen maken
-La conclusion
- les devoirs
on y va!

Slide 2 - Diapositive

Quelle est la date d'aujourd'hui?

Slide 3 - Question ouverte

Comment tu te sens? Ecris une phrase entière. Par exemple: 'Je me sens ...'

Slide 4 - Question ouverte

Traduis: het ding
A
le dos
B
le bras
C
la chose
D
la jambe

Slide 5 - Quiz

Welke is geen lichaamsdeel?
A
le mal
B
le bras
C
le dos
D
le pied

Slide 6 - Quiz

Welk antwoord past bij de vraag:
Qu'est-ce que tu as?
A
Ça va bien.
B
Je vais voir un docteur.
C
Je suis un garçon.
D
J'ai 39 de fièvre.

Slide 7 - Quiz

Wat is het verschil tussen: est-ce que en qu'est-ce que?

Slide 8 - Question ouverte

Vraagzinnen
Om in het Frans een vraag te stellen zet je een vraagteken achter de gewone zin.
Je spreekt de vraag anders uit dan de gewone zin: aan het eind gaat je stem omhoog.
Fransen gebruiken deze vorm vooral in de spreektaal.
Tu es malade?
Ben je ziek?


Slide 9 - Diapositive

est-ce que?
Je kunt ook een vraag stellen door est-ce que voor de zin te zetten. Deze vorm wordt in Frankrijk het meest gebruikt. Je kunt het gebruiken in allerlei situaties zowel met vrienden als met onbekenden: in een gesprek, in een winkel…

Est-ce que tu es malade?
Ben je ziek?

Slide 10 - Diapositive

vraagwoorden
Je kunt ook een vraag stellen met een vraagwoord.
où                                  waar 
pourquoi                           waarom
quand                                wanneer
qui                             wie
Comment                   hoe
Qu'est-ce que              wat
Combien                                 hoeveel






Slide 11 - Diapositive

Maak de volgende zin vragend en gebruik geen vraagwoord.
Tu vas à l'école.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is foutief aan deze vraagzin?
Il va à l'école est-ce que? Leg uit.

Slide 13 - Question ouverte

la conclusion
Als je een vraagzin maakt zonder vraagwoord kun je een vraagteken plaatsen achter een gewone zin.
Je kunt de zin ook beginnen met 'est-ce que' en een vraagteken.
'est-ce que' komt niet achteraan in een zin.

Bij vraagwoorden komt het vraagwoord meestal vooraan of helemaal achter in de zin.

Slide 14 - Diapositive

les devoirs
Chapitre 5:
Apprendre (leren voor de toets) bron D (ontkenning), bron H (vraagzinnen),
phrases-clés C, G, gebruik Slim Stampen.
Faire (oefenen voor de toets) C phrases-clés 13 t/m 15,
H phrases-clés 27 t/m 29 (let op; extra info over 29 a op volgende slide) en G 30 t/m 33.

Slide 15 - Diapositive

exercice 29 b
Opdracht 29 b maak je in je aantekeningenschrift.

Je schrijft ten minste 5 zinnen in het Frans waarin je jezelf voorstelt.
Je vertelt over jouw dagelijkse leven en je gebruikt in je presentatie-verhaal vooral Phrases-clés van bron G.
Natuurlijk gebruik je ook woorden en zinnen die al eerder hebt geleerd in het Frans.

Slide 16 - Diapositive

Questions? Vragen?

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive