Les 49 (03-06)

Cours du 3 juin
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Cours du 3 juin

Slide 1 - Diapositive

Programme
  • Presentie
  • Lesdoelen
  • Nakijken:
      Paragraaf (E), F, H
  • Herhalen 
      - Vragen stellen in het Frans / 
         ontkenningen
      - Werkbladen
  • Tâche
  • Au travail!
  • Devoirs


Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Na de les...

...kun je vragen stellen in het Frans over 
   iemand zijn levenstijl.

...kun je een verhaal tekenen over iemand 
   die ziek is.


Slide 3 - Diapositive

Nakijken



Nakijken. Open je boek op p.30-33 en p.36-38.



Slide 4 - Diapositive

Herhalen
Laten we eens kijken hoeveel jullie nog onthouden hebben van de vraagzinnen in het Frans. 

Schrijf je in, in LessonUp en beantwoord de vragen. 

Slide 5 - Diapositive

In welke 2 categorieën kun je vraagzinnen verdelen?

Slide 6 - Question ouverte

Met en zonder vraagwoorden
Je kunt de vraagzinnen opdelen in twee categorieën:
- Vraagzinnen zonder vraagwoorden.
- Vraagzinnen met vraagwoorden. 

Deze vraagzinnen kun je per categorie op 2 manieren vragend maken. 

Slide 7 - Diapositive

Op welke 2 manieren kun je, zowel bij een zin met vraagwoord als zonder vraagwoord, een zin vragend maken?

Slide 8 - Question ouverte

Zonder vraagwoorden:
- Zet er een vraagteken achter:
  Tu manges bien?
  Tu fais du sport trois fois par semaine?

- Zet de woord combinatie 'est-ce que' 
  vooraan in de zin:
  Est-ce que tu manges bien?
  Est-ce que tu fais du sport trois fois par 
  semaine?
Met vraagwoorden:
- Zet het vraagwoord (meestal) vooraan in 
  de zin en zet er een vraagteken achter:
  Comment tu manges bien?
  Pourquoi tu fais du sport trois fois par semaine?

- Zet 'est-ce que' er tussen:
  Comment est-ce que tu manges bien?
  Pourquoi est-ce que tu fais du sport trois fois   
  par semaine?

Slide 9 - Diapositive

Waar moet je op letten wanneer je met 'est-ce que' werkt?

Slide 10 - Question ouverte

Phrases Clés G -au travail
'Est-ce que' werkt net zoals de l', de n' en de j'. Of te wel: de 'e' van 'que' verdwijnt zodra er een woord met een klinker of stomme h volgt:

Est-ce qu'il est sportif?
Pourquoi est-ce qu'elle est malade?
Est-ce qu'Anna mange bien?

Slide 11 - Diapositive

Wat is de zinsvolgorde bij vraagzinnen met 'Est-ce que' in categorie 1?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de zinsvolgorde van de vraagzinnen in categorie 2 die 'Est-ce que' in de zin hebben staan?

Slide 13 - Question ouverte

Zinsvolgorde 'est-ce que'
In een zin zonder vraagwoord komt 'est-ce que' altijd voor in de zin. 
- Est-ce que nous sommes en bonne santé?

In een zin met vraagwoord komt 'est-ce que' vaak als tweede element in de zin. Vaak na het vraagwoord.
- Qui est-ce que manges beaucoup de légumes?

Slide 14 - Diapositive

Maak de volgende zin vragend, gebruik geen vraagwoord:

Il aime faire du sport.

Slide 15 - Question ouverte

Welk vraagwoord kun je gebruiken in de zin?

.....tu reste en bonne santé? Je bouge beaucoup et je mange bien.

Slide 16 - Question ouverte

Welk vraagwoord kun je gebruiken in de zin?

.... ils font comme sport? Ils font du tennis.

Slide 17 - Question ouverte

Paragraaf D: de ontkenning
Weet je nog?

Je vertaalt niet of geen in het Frans met de twee woorden 'ne...pas'. 'Ne' staat voor de persoonsvorm (altijd een werkwoord) en 'pas' staat er achter

1. Je ne fais pas de ski. 
2. Je n'ai pas fait de ski.
3. Je ne vais pas faire le ski.

Waarom n' en niet ne in zin 2?

Slide 18 - Diapositive

Inderdaad!

Voor een klinker en stomme 'h' komt een n'.
> Je n'aime pas les médicaments. 
> Je n'habite pas près d'un hôpital. 


Slide 19 - Diapositive

Nog een paar bijzondere vormen. 

De ontkenning van c'est is 'ce n'est pas'

De ontkenning van il y a is 'il n'y a pas'.


Slide 20 - Diapositive

Andere ontkenningen:
Naast ne...pas zijn er nog meerdere ontkenningen. 

Denk aan 'niet meer', 'nooit', 'niets' en 'nog niet'. Ook deze ontkenningen komen voor in het Frans en worden op dezelfde manier in de zin geplaatst als 'niet' of 'geen'.  Kijk mee:

1. Je n'ai plus de fièvre.                                                 > ne ... plus (niet meer)
2. Il n'est jamais malade.                                              > ne ... jamais (nooit)
3. Je n'ai rien mangé.                                                     > ne ... rien (niets)
4. Nous n'avons pas encore cassé quelque chose.    > ne ... pas encore (nog niet)

Deze moet je uit je hoofd leren qua betekenis en plaats.

Slide 21 - Diapositive

Maak ontkennend:

Je ___________ (eten, nooit) de chips.

Slide 22 - Question ouverte

Maak ontkennend:

Tu es allé chez le docteur? (nog niet)

Slide 23 - Question ouverte

Maak ontkennend:

Tu es au club de sport? (niet meer)

Slide 24 - Question ouverte

Au travail!
Maak nu de volgende werkbladen:
- ontkenningen
- vraagzinnen

timer
25:00

Slide 25 - Diapositive

Les devoirs
Leer voca A, B, E en F.

Maak:
- Werkbladen

Slide 26 - Diapositive