Repetitie_LS_Unité 4_klas 1

mercredi 24 mai 
C
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

mercredi 24 mai 
C

Slide 1 - Diapositive

UNITÉ 4
LEERDOELEN:
zinnen ontkennend maken (nee, niet)> ne......pas
onregelmatig ww: ALLER (gaan)
woordjes en zinnen over wonen, de weg wijzen, je kamer/huis omschrijven

Slide 2 - Diapositive

de ontkenning
Wat weet je nog over de ontkenning?

Slide 3 - Diapositive

ne ....... pas
Waar staat ne...pas?

ne staat vóór de persoonsvorm (pv) en pas staat erachter.

Slide 4 - Diapositive

Ne ... pas

Slide 5 - Diapositive


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle va ne pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 6 - Quiz

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Ce n'est pas ici.
B
Elle ne mange pas.
C
Anna ne pas regarde
D
Nous ne parlons pas français.

Slide 7 - Quiz


Maak ontkennend:
Simon habite à Paris.
A
Simon habite ne pas à Paris
B
Simon n' habites pas à Paris
C
Simon ne habite pas à Paris
D
Simon n' habite pas à Paris

Slide 8 - Quiz

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'est pas

Slide 9 - Quiz

Vertaal:
Tu ne manges rien?
A
Eet je niet?
B
Eet je niets?
C
Eet je nooit?
D
Eet je niet meer?

Slide 10 - Quiz

ne ...... rien
betekent
A
niet
B
niemand
C
niets
D
niet meer

Slide 11 - Quiz

ne ... plus
ne ... jamais
ne ... rien
ne ... pas encore
niet meer
nooit
niets
nog niet

Slide 12 - Question de remorquage

Wat betekent:
Ne .... jamais
A
nooit
B
niet meer
C
geen meer
D
niets

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:
Ne ... plus
A
niets
B
niet meer
C
nog niet
D
nooit

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'Je ne regrette rien?'
A
Ik doe het nooit weer
B
Ik ben alles vergeten
C
Ik heb niets meer over
D
Ik heb nergens spijt van

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Vidéo

Hoe ging dit onderdeel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Sondage

aller
Weet je nog hoe je het werkwoord aller moet vervoegen?

Slide 18 - Diapositive

Het werkwoord "aller" = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is "aller" een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  / on va
Hij / zij / men gaat
nous allons / on va
wij gaan
vous allez / Vous (monsieur) allez
jullie gaan / U gaat
Ils / Elles vont
zij gaan

Slide 19 - Diapositive

le futur proche
wat is dat alweer?

Slide 20 - Diapositive

Futur proche
J' (ik)
vais (ga)
parler (praten)
Tu (jij)
vas (gaat)
parler (praten)
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va (gaat)
parler (praten)
nous (wij)
allons (gaan)
parler (praten)
Vous (jullie/U)
allez (gaan/gaat)
parler (praten)
Ils/elles (zij)
vont (gaan)
parler (praten)
Toekomende tijd: futur proche

Slide 21 - Diapositive

Tu ..... (aller)

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal: tu vas

Slide 23 - Question ouverte

Nous .... (aller)

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal: nous allons

Slide 25 - Question ouverte

Adam ...... (aller)

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal: Adam va

Slide 27 - Question ouverte

Marouan et Nadine .... (aller)

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal: Marouan et Nadine vont

Slide 29 - Question ouverte

Hoe ging dit onderdeel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Sondage

Richting aangeven
Naar links
Naar rechts
Rechtdoor
Tout droit
À droite
À gauche

Slide 31 - Question de remorquage

Première 
Deuxième 
à droite 
à gauche 
Tout droit 
Troisième 
La rue 
Rechtsaf 
Eerste 
Linksaf 
Rechtdoor 
De straat 
Tweede 
Derde

Slide 32 - Question de remorquage

derrière
sur
devant
dans
à gauche
à droite

Slide 33 - Question de remorquage

Vertaal: rechtdoor

Slide 34 - Carte mentale

Vertaal: "ik ga naar links"

Slide 35 - Question ouverte

Vertaal: De bakker is naast het zwembad

Slide 36 - Question ouverte

Hoe ging dit onderdeel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 38 - Carte mentale