2VWO; 3.8 Bloedgroepen

planning
  • practicum vragen bespreken
  • leerdoelen + uitleg 3.8
  • lessonupvragen 3.8
  • maken opdrachten 3.8
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

planning
  • practicum vragen bespreken
  • leerdoelen + uitleg 3.8
  • lessonupvragen 3.8
  • maken opdrachten 3.8

Slide 1 - Diapositive

pak je practicumbladeren erbij!
opdracht 1;
meten van de bloeddruk
onderzoeksvraag - hypothese - resultaten

Zal je bloeddruk:
boven rond de 120?
onder rond de 80?



Slide 2 - Diapositive

opdracht 2 - hartslagfrequentie meten
onderzoeksvraag - hypothese



1. hoger
2. meer
3. zuurstof en voedingsstoffen
 15 seconden
60 seconden
in rust
?
? x 4
bij inspanning
?
? x 4

Slide 3 - Diapositive

opdracht 3 -  bloedsomloop
1 = longen                                                     5 = bovenlichaam
2 = plaats 3                                                  6 = onderlichaam
3 = onderlichaam                                      7 = zuurstofrijk
4 =                                                                    8 = zuurstofarm

Slide 4 - Diapositive

leerdoelen 3.8:
Ik kan beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.


Handig om deze begrippen te snappen:
                                              bloedgroep
                                              bloedfactoren (antigeen A en antigeen B)
                                              bloedtransfusie
                                              anti-A en anti-B in het bloedplasma

Slide 5 - Diapositive

De indeling van de bloedgroepen is gebaseerd op de bloedfactoren (antigenen) die je op de rode bloedcellen voorkomen.

Bloedfactoren (antigeen A en antigeen B); stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof (antigeen) werkt voor iemand die deze stof niet heeft. 

Slide 6 - Diapositive

Elke bloedgroep en zijn antigenen:

Bloedgroep A heeft .................antigeen A.
Bloedgroep B heeft .................antigeen B.
Bloedgroep AB heeft...... antigeen A en B.
Bloedgroep O heeft ........geen antigenen. 


Slide 7 - Diapositive

EN hun antistoffen!

Slide 8 - Diapositive

Welke anti(stof) heeft elke bloedgroep.
  • Bloedgroep A heeft in het bloedplasma antistof tegen bloedgroep B, anti-B.
  • Bloedgroep B heeft in het bloedplasma antistof tegen bloedgroep A; anti-A.
  • Bloedgroep AB heeft in het bloedplasma geen antistoffen. 
  • Bloedgroep O heeft in het bloedplasma antistoffen anti-A en anti-B.

Antistoffen zijn afweerstoffen die het lichaam beschermen. Ze worden gemaakt tegen alles wat het lichaam niet herkent en dus ‘lichaamsvreemd’ vindt. Er bestaan veel soorten antistoffen, waaronder antistoffen tegen bloedgroepen. 

Slide 9 - Diapositive

Bloed doneren:

De ontvanger mag géén antistoffen
in het plasma hebben tegen het
antigeen op bloedcellen.

De ontvanger is namelijk degene die                                                                                de  antigenen aanmaakt voor de 
eventuele lichaamsvreemde rode 
bloedcellen die de donor geeft. 




Slide 10 - Diapositive

Bloed doneren:
Welke bloedgroep heeft rode 
bloedcellen zonder antigenen?
Bloedgroep O, door gebrek aan 
antigenen is deze bloedgroep de 
universele donor!

Welke bloedgroep heeft geen antistoffen?
Bloedgroep AB, door gebrek aan antistoffen 
is deze bloedgroep een universele ontvanger!

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

log nu in op deze lessonup
timer
1:00

Slide 14 - Diapositive

Wat is de functie van de rode bloedcel?
A
Vervoert voedingstoffen
B
Betrokken bij bloedstolling
C
Vervoert zuurstof
D
Betrokken bij de afweer

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Question de remorquage

Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigeen A
Antigeen B
Antigeen A en antigeen B
Geen antigenen

Slide 17 - Question de remorquage

Iemand met bloedgroep B krijgt bloed van een donor met bloedgroep A. Wie maakt dan de antistoffen aan?
A
De ontvanger
B
De donor
C
Beide
D
Niemand

Slide 18 - Quiz

Karel heeft een bloedtransfusie nodig.
Hij heeft bloedgroep A. Van welke bloedgroepen kan hij bloed ontvangen?
A
Alleen A
B
A & O
C
Alleen O
D
Alleen B

Slide 19 - Quiz

Welke bloedgroep is de universele ontvanger?
A
AB
B
O
C
B
D
A

Slide 20 - Quiz

Bloedgroep 0 is de universele donor. Van welke bloedgroep(en) kan deze bloed ontvangen?
A
AB en O
B
O
C
B
D
A

Slide 21 - Quiz

Maak nu de opdrachten:
 
thema 3
extra stof 3.8
opdrachten 1 t/m 5


KLAAR MEE: begin aan het maken van Test Jezelf´s van 3.1 - 3.2 - 3.3 - enz. 
timer
10:00

Slide 22 - Diapositive

Resusfactor
Resus + : rode bloedcellen hebben resusantigeen
Resus - :  rode bloedcellen hebben geen resusantigeen


Bij zwangerschap gevaar
Rh- moeder, met Rh-positief kind. (2e)
Moeder maakt dan antistoffen, dit bloed gaat naar het kind. Dit kind breekt daardoor eigen rode bloedcellen af. (resusziekte).

Slide 23 - Diapositive

Bloedgroepbepaling
Serum anti-A      klontering treedt op antigeen A      bloedgroep A
Serum anti-B      klontering treedt op antigeen B      bloedgroep B
Geen klontering = bloedgroep 0
Beide klontering = bloedgroep AB

anti-resus:
rode bloedcellen klonteren samen, positief.
rode bloedcellen klonteren niet samen, negatief.
Resusfactor voor de zekerheid nooit mixen. 

Slide 24 - Diapositive

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: klontering
Anti-B: geen klontering
Anti-Resus: geen klontering
A
A+
B
B+
C
A-
D
B-

Slide 25 - Quiz

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: geen klontering
Anti-B: geen klontering
Anti-Resus: geen klontering
A
AB+
B
AB-
C
0+
D
0-

Slide 26 - Quiz

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: geen klontering
Anti-B: wel klontering
Anti-Resus: wel klontering
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-

Slide 27 - Quiz

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: klontering
Anti-B: klontering
Anti-Resus: geen klontering
A
AB+
B
AB-
C
0+
D
0-

Slide 28 - Quiz

Een persoon met bloedgroep B- heeft een bloedtransfusie nodig.
Welke bloedgroep is mogelijk?
A
B-
B
B+
C
O- en B-
D
O - en B+

Slide 29 - Quiz