Stunde 3 Fahrrad und Fahrkarten

K. 10 Fahrrad und Fahrkarten
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

K. 10 Fahrrad und Fahrkarten

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
Korte herhaling Die/Das woorden
Hören 
Herhaling regelmatige werkwoorden
Aufgaben machen 

Slide 2 - Diapositive

die Linie
die U-Bahn
die Bahn
die Geschwindigkeit
das Moped
das Rad
das Fahrrad
de lijn
de metro
de spoorwegen
de snelheid
de brommer
het wiel
de fiets

Slide 3 - Question de remorquage

Ohne uns
Schrijf op: welke Verkehrsmittel worden in het nummer benoemd? 

https://www.youtube.com/watch?v=uOqTxJwfDeQ

Slide 4 - Diapositive

Ohne uns

Slide 5 - Carte mentale

Regelmatige werkwoorden

Slide 6 - Diapositive

Korte herhaling

Slide 7 - Diapositive

ik
jij
hij
wij
jullie
zij
het
zij
u
du
wir
sie
Sie
sie
ihr
es
er
ich

Slide 8 - Question de remorquage

De persoonlijke vnw in het Duits zijn:
ik    = ich
jij     = du
hij/zij/het  = er/sie/es
wij    = wir
jullie = ihr
    zij/ u      = sie/Sie

Slide 9 - Diapositive

Weetjes
Persoonlijke voornaamwoorden afkorting op je toets Pers vnw 
Duits ---> Personal Pronomen
ww = werkwoord

Slide 10 - Diapositive

Tipp
Soms staat er in de zin geen persoonlijk voornaamwoord. In plaats daarvan staat er een naam. In de tabel kun je zien, wat je dan moet doen.
die naam/namen kun je vervangen door
voorbeeld
In de zin staat een meisjesnaam
sie
Ja, Anna (stehen) hier.
Ja, sie steht hier.
In de zin staat een jongensnaam
er
Peter (gehen) weg.
Er geht weg.
In de zin staan 2 namen
sie
Hier (stehen) Anna und Peter. Hier stehen sie.

Slide 11 - Diapositive

Welke 3 dingen hebben je nodig om een regelmatig werkwoord op de juiste manier te gebruiken/vervoegen.

Slide 12 - Question ouverte

werkwoorden

Om een werkwoord op de juiste manier te gebruiken, heb je 3 dingen nodig:
1. het persoonlijk voornaamwoord
2. de stam van het werkwoord
3. de juiste uitgang

Slide 13 - Diapositive

IDEWIS


(fe) esttenten

Slide 14 - Diapositive

Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
                                 (Fe)                         (Fe)                        
ich              mach e                     spiele                 
du               mach st                   spielst                
er/sie/es  mach                    spiel                  
wir              mach en                 spielen              
ihr               mach t                     spielt                  
sie/Sie      mach en                 spielen               

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden met stam op -s, -z en -ß (s klank)

werkwoorden waarvan de stam eindigt op -s, -z en -ß gaan volgens de regel Feesttenten
BEHALVE BIJ DU
du heißt
du reist
du sitzt

Slide 16 - Diapositive

zwakke werkwoorden met stam op d of t
1. normale werkwoorden (esttenten)

2. stam op d of t is extra e
du / er sie es / ihr
3. voltooid deelwoord een extra e gearbeitet

Slide 17 - Diapositive

 Hoe maak je een voltooid deelwoord in het Duits?

Slide 18 - Diapositive

Hoe vorm je een voltooid deelwoord


- ge + stam + t

Spielen:    ge+spiel+t

Dit is wat we het 1e jaar hebben geleerd. 

Slide 19 - Diapositive

Er zijn uitzonderingen!!!
Werkwoorden die eindigen op -ieren krijgen geen ge-
telefonieren wordt telefoniert dus zonder ge- 
Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d of t krijgen een extra e dus stam + et antworten wordt geantwortet

Slide 20 - Diapositive

Samenvatting voltooid deelwoord 
Let op !!!!
1. Als de stam van het werkwoord op -t, -d  eindigt, dan komt er een extra -e voor de uitgang -  gewartet 
2.  De werkwoorden die eindigen op -ieren, hebben geen ge- voor de stam -
notiert
3. Het voltooid deelwoord staat altijd samen met een vorm van haben of sein

Slide 21 - Diapositive

Aufgabe 7.2 machen

Slide 22 - Diapositive