spelling superquiz

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

ronde 1 
Hoe spel je dit woord???

Slide 2 - Diapositive

Hoe spel je dit woord....

Slide 3 - Question ouverte

Hoe spel je dit woord...

Slide 4 - Question ouverte

Hoe spel je dit woord....

Slide 5 - Question ouverte

Hoe spel je dit woord...

Slide 6 - Question ouverte

ronde 2

Welk woord is GOED gespeld?????

Slide 7 - Diapositive

Welk woord is GOED gespeld?????
A
reflektie
B
reflecti
C
reflectie
D
reflexie

Slide 8 - Quiz

Welk woord is GOED gespeld?????
A
computerprogramma
B
computerprograma
C
computersprogramma
D
computerproogramma

Slide 9 - Quiz

Welk woord is GOED gespeld?????
A
klakson
B
clakson
C
claxson
D
claxon

Slide 10 - Quiz

Welk woord is GOED gespeld?????
A
zonnenstralen
B
zonnestralen
C
zonnenstraalen
D
zonnestraalen

Slide 11 - Quiz

Ronde 3

Vul het werkwoord goed in...

Slide 12 - Diapositive

Meester van Veen ... (besteden) veel aandacht aan het routewoord.

Slide 13 - Question ouverte

Gisteren ... (praten) jullie erg lang.

Slide 14 - Question ouverte

... (worden) jij later ook kok?

Slide 15 - Question ouverte

... (vinden) je hond een tak in het bos?

Slide 16 - Question ouverte

Ronde 4
Welk voltooid deelwoord is goed gespeld??

Slide 17 - Diapositive

Heb jij de vuilnisbak (legen)?
A
geleegd
B
geleegt

Slide 18 - Quiz

Gertje is gisteren naar Leusden (verhuizen).
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 19 - Quiz

De hele familie wordt (uitnodigen) op het feest.
A
uitgenodigt
B
uitgenodigd

Slide 20 - Quiz

Harrie had een mooie paardenstaart (vlechten).
A
gevlochten
B
gevlecht

Slide 21 - Quiz

Ronde 5





De ultramegasuperturbobonus ronde!

Slide 22 - Diapositive

Welke woord(en) is (zijn) goed gespeld?
A
maneschijn
B
pannekoek
C
zonnenstraal
D
zonnebrand

Slide 23 - Quiz

Waar staat (of staan) het werkwoord (de werkwoorden) juist gespeld?
A
Hij heeft hem verblind.
B
Mijn broer overhoordde de toets.
C
Mensen sporten vroeger ook.
D
De winnaars krijgen toen een medaille.

Slide 24 - Quiz

Allerlaatste vraag.....

Slide 25 - Diapositive


Slide 26 - Question ouverte