Werkwoordspelling VT

Nederlands

Nederlands

Werkwoordspelling verleden tijd
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1,4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Nederlands

Werkwoordspelling verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Opfrissen werkwoorden VT
  • Stand van zaken
  • Bekijken wat er eind van deze week af moet zijn
  • Maken toets
  • Zelfstandig aan de slag aan de opdrachten

Slide 2 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer? Hoe schrijf je werkwoorden in de verleden tijd? Wat was ook alweer de regel?

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Diapositive

ruilen 
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
ruil 
Hij
Wij

Slide 5 - Diapositive

zorgen
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 6 - Diapositive

dansen
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 7 - Diapositive

snoepen
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 8 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd op 
1. gluren       De kwal ...... naar Moena's tenen.
2. rennen     Ze ....... een eindje de zee in.
3. vertellen  Moena ....... over een indiaanse prinses.
4. stoppen   De prinses ..... de brief in een fles.
5. vissen       Ik ....... het briefje uit de fles.
6. drukken   Ik ........ het Moena onder de neus.
7. kraken       Het papier......... van ouderdom.


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

verven
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 11 - Diapositive

peinzen
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 12 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd op. 
1. draven    Mama ............ als een renpaard.
2. streven  Zij......... er altijd naar op tijd te zijn.
3. razen      Dan ...... ze door het huis heen.
4. beven     En ........ ze opgewonden.
5. sloffen   Papa ..... heel relaxed de trap op.
6. vrezen    Hij ....... nooit te laat te zijn.
7. kussen    Hij ...... mama op de wang. 

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

bloeden
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 15 - Diapositive

melden
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 16 - Diapositive

baden
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 17 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd op. 
leiden
Het fietspad ..... naar een meertje
wedden
Hans ..... met Joris wie het eerst in het water was. 
kleden 
Snel ....... de jongens zich om.
rennen
Hans & Jorris ..... tegelijk naar het water.
baden 
Hij ..... eerst rustig met zijn voeten.
wennen
Zo ..... hij langzaam aan het koude water. 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Kaarten
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 20 - Diapositive

sporten
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Ik
Hij
Wij

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm op.
Eerst in de tegenwoordige tijd, dan in de verleden tijd.
spatten
De verfdruppels ..... in het rond.
berichten
De media ..... van de ramp.
witten 
De schilders ..... alle muren.
verrichten
Vrijwilligers ..... veel goeds. 

Slide 23 - Diapositive