4.2 Gedicht: Beeldspraak

Programma
10 minuten lezen
Beeldspraak
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programma
10 minuten lezen
Beeldspraak

Slide 1 - Diapositive

Z-B-A-E-S-N-L-E-T-A-T-A-E-R-N-S
• Verwijder zes letters uit de bovenstaande reeks en er zal een woord zichtbaar worden.
De letters dienen in dezelfde volgorde te blijven staan

Slide 2 - Diapositive

Wat leer je in deze les?
Aan het einde van de les ken je drie soorten beeldspraak:
* metafoor
* vergelijking
* personificatie

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk nakijken
Blz. 98 

Opdracht 1 en 2

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Wat je in deze les leert ... 
1. Figuurlijk taalgebruik = beeldspraak (3)
                        1 vergelijking
                        2 personificatie
                        3 metafoor
2. Beeldspraak herkennen in muziekteksten en gedichten

Slide 6 - Diapositive

Welk boek vind je een aanrader voor jouw klasgenoten?

Slide 7 - Carte mentale

Is dit letterlijk of figuurlijk bedoeld?

Zij sprong een gat in de lucht na het horen van de uitslag.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Beeldspraak
Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven. Beeldspraak is altijd figuurlijk bedoeld. 
Vergelijkingen, 
metaforen en 
personificaties 
zijn vormen van beeldspraak.

Slide 9 - Diapositive

In reclame komt vaak beeldspraak voor.
Maar ook in spreekwoorden... 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Beeldspraak: Iets wordt vergeleken of vervangen door iets anders, een beeld.

Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

 = werkelijkheid                                          = beeld

Slide 12 - Diapositive

1. Vergelijking
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken:
De werkelijkheid, het object/ persoon én het beeld: 

                    Joris en Erik lijken als twee druppels water op elkaar. 

Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld:  als,  zo … als, lijkt wel


Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden van vergelijkingen   
Hij ging er als een haas vandoor.

Hij lacht als een boer met kiespijn.

Slide 14 - Diapositive

2. Metafoor
'De werkelijkheid' wordt helemaal vervangen door een beeld. 
Het is er nog wel, maar het wordt niet genoemd. Je moet het figuurlijk zien.

       Het schip der woestijn ( = kameel)
Een tsunami van nieuwe voorschriften ( = een enorme berg)
Zij is een spin in het web  ( = zij heeft veel contacten)

Slide 15 - Diapositive

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
Altijd het woordje 'als'
D
HUH? watte? Weet het niet meer... :(

Slide 16 - Quiz

Iedereen gebruikt metaforen, ook in de politiek! Luister naar Zondag met Lubach en zoek de metaforen

Slide 17 - Diapositive

3. Personificatie
Met een personificatie stel je iets abstracts of
levensloos voor als iets levends:    

  • Het schip danste op de golven. 
  •  De wind fluisterde zacht haar naam. 
  • Schreeuwende kleuren van de natuur

Slide 18 - Diapositive

Papier is geduldig.
Dit is een?
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor

Slide 19 - Quiz

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
Dit is een?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quiz

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
Dit is een?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 21 - Quiz

Wat weet je nu?


1. Figuurlijk taalgebruik:
vergelijking, personificatie, metafoor 

Slide 22 - Diapositive

Deze week maken:
Opdracht 3, blz. 98 en 99

Slide 23 - Diapositive

Einde van de les

Slide 24 - Diapositive