3.1 De balans 4 havo

paragraaf 2.1 en 2.2
Het doel van deze les is het zelfstandig opstellen van een balans (par. 2.1) en financiele feiten kunnen verwerken in de balans (2.2)
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

paragraaf 2.1 en 2.2
Het doel van deze les is het zelfstandig opstellen van een balans (par. 2.1) en financiele feiten kunnen verwerken in de balans (2.2)

Slide 1 - Diapositive

BalanS
Debet (Bezittingen)
  • Inventaris
  • Voorraad
  • Geld in kas
  • Banksaldo
  • Debiteuren
Credit (Eigen Vermogen +Schulden)
  • Eigen vermogen
  • Vreemd Vermogen (Schulden)
  • Crediteuren

Slide 2 - Diapositive

BalanS
Debet (Bezittingen)
Vaste activa (>1 jaar)
  • Inventaris
Vlottende activa (<1 jaar)
  • Voorraad
  • Debiteuren
Liquide middelen
  • Geld in kas
  • Banksaldo
Credit (Schulden)
Eigen vermogen
Schulden lange termijn (>1 jaar)
  • Lening bank
Schulden korte termijn (<1 jaar)
  • Crediteuren

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

Een balans in evenwicht
De debetzijde staan de bezittingen en aan de creditzijde staat het eigen vermogen en de schulden. 
Hierna volgt een oefening. Maak deze oefening.

Slide 6 - Diapositive

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 7 - Question de remorquage

3.2 Verandering van balansposten

Bij elke finacieel feit, veranderen balansposten. 
Dit zijn mutaties.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

hierna volgen een aantal vragen.
Bekijk eens wat je al weet over de balans en zijn veranderingen.

Slide 10 - Diapositive

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 11 - Quiz

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 12 - Quiz

Wat is het gevolg voor de balans als een bedrijf aflost op een hypothecaire lening?
A
Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
C
Lang vreemd vermogen daalt Liquide middelen stijgt
D
Lang vreemd vermogen daalt Liquide middelen daalt

Slide 13 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 14 - Quiz

Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 15 - Quiz

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 16 - Quiz

Ik vond deze les

Slide 17 - Question de remorquage