Hoofdstuk 1 voor VCT

Hoofdstuk 1 voor VCT
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1 voor VCT

Slide 1 - Diapositive

opdrachten voor VCT hoofdstuk 1
1.1 opdracht 12 herhaling opdrachten 1 , 3 en 5
1.2  opdracht 2, 5, 7 en 10 herhaling opdracht 10
1.3 opdracht 12 alleen kolom prijsindex berekenen en herhaling opdracht 15
1.4 opdracht 3 en 5 en herhaling 17 en 20
1

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Primaire en secundaire inkomens

Primaire inkomens:
Inkomen uit arbeid (salaris, winst)
Inkomen uit bezit (rente, huuropbrengst, pacht)

Secundaire inkomens:
Overdrachtsinkomen
Netto inkomens 

Slide 4 - Diapositive

Marketing

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Duurzaam consumeren, consuminderen en recyclen

Slide 7 - Diapositive

Je hoeft niet met de groeifactor te werken als je dat niet prettig vindt.

Slide 8 - Diapositive

Bruto- en nettoloon
  • Brutoloon = afgesproken loon met werkgever
  • Nettoloon = brutoloon - (loonbelasting - sociale premies)

  • BRUTOLOON IS ALTIJD HOGER DAN NETTOLOON
Waardoor kan het brutoloon met 4% stijgen en je nettoloon met maar 2,3% ?

Slide 9 - Diapositive

Berekenen loonsverhoging of loonsverlaging
Groefactor mag je gebruiken maar dat hoeft niet !

Slide 10 - Diapositive

Berry verdient € 8,45 bruto per uur. Hij krijgt een loonsverhoging van 15%. Hoeveel euro gaat Berry nu bruto verdienen? Schrijf de berekening op en rond af op twee decimalen.

Slide 11 - Question ouverte

Oorzaken inkomensverschillen:
  1. leeftijd
  2. de opleiding die je hebt gevolgd of nodig hebt voor een beroep
  3. ervaring
  4. je prestaties; door bijvoorbeeld bonussen kun je meer verdienen
  5. de mate van verantwoordelijkheid
  6. de zwaarte van het beroep; lichamelijk of geestelijk
  7. de vraag naar bepaald werk

Slide 12 - Diapositive

personele inkomensverdeling
De verdeling van het totale inkomen over de inwoners. Niet iedereen verdient evenveel geld.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Bij de diagonaal van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
zijn er geen inkomensverschillen
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel

Slide 15 - Quiz

Wat geeft de lorenzcurve aan...
A
De inkomensongelijkheid van een land
B
De koopkracht van een land
C
De alfabetiseringsgraad van een land
D
De ontwikkelingsgraad van een land

Slide 16 - Quiz

Hoe groter de 'buik' van de Lorenzcurve is, hoe...
A
meer de inkomens ongelijk verdeeld zijn
B
meer de inkomens gelijk verdeeld zijn.

Slide 17 - Quiz

Wat geeft deze Lorenzcurve aan?
A
De armste 30 % van de mensen verdient 30 % van het inkomen
B
De armste 30 % van de mensen verdient 3 % van het inkomen
C
De rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
De rijkste 30 % van de mensen verdient 60 % van het inkomen

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

Een indexcijfer geeft aan hoeveel procent een getal verschilt van een ander getal. 
  • Cijfers kun je vergelijken door te werken met    INDEXCIJFERS 
  • Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar. 
  • Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.
Indexcijfer:
laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Berekeningen 


Wat is het indexcijfer van 2016?




Wat is het indexcijfer van 2013
(€ 2,78 : € 2,75)   x 100 = 101
(€ 2,64 : € 2,75)   x 100 = 96

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Oorzaken van inflatie
Bestedingsinflatie
Deze drie zijn kosteninflatie

Slide 24 - Diapositive

Het consumentenprijsindexcijfer

Slide 25 - Diapositive

Consumentenprijsindexcijfer (CPI)

Slide 26 - Diapositive

Nominaal en reëel inkomen
Nominaal inkomen: het inkomen dat je in euro's verdient.
Reëel inkomen: de koopkracht van je inkomen.

Voorbeeld:
Het nominale inkomen stijgt met 5% en inflatie is 3%.
--> Met hoeveel stijgt het reële inkomen?
Inkomen stijgt met 5%
De prijzen stijgen met 3%
Dan kan je dus voor 2% meer kopen. Je reele loon stijgt met 2%.

Slide 27 - Diapositive

opdrachten voor VCT hoofdstuk 1
1.1 opdracht 12 herhaling opdrachten 1 , 3 en 5
1.2  opdracht 2, 5, 7 en 10 herhaling opdracht 10
1.3 opdracht 12 alleen kolom prijsindex berekenen en herhaling opdracht 15
1.4 opdracht 3 en 5 en herhaling 17 en 20
1

Slide 28 - Diapositive