3M: Kapitel 1.1.

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Kapitel 1.1. Wat komt er langs:

1. Vervoegen haben&sein 

2. Korte geschiedenis Duitsland na WO2

3. Vervoegen haben&sein in de

voltooid tegenwoordige tijd

4. Vervoegen werkwoorden

Wie geht es dir?

😒🙁😐🙂😃

Beantwoord in deze Lesson-up les alle vragen in hele Duitse zinnen!

Wie heißt du? Wie alt bist du?

"Alsjeblieft & dankjewel" is in het Duits...

1. Bitte & Bitte
2. Danke & Danke
3. s.v.p. & Danke
4. Bitte & Danke

1. Vervoegen van haben&sein

Hieronder volgen zinnen waarin haben&sein vervoegd moet worden. Schrijf telkens de hele zin als antwoord. 

Hulp nodig? Seite

Ich ______ (sein) heute müde.

Wir _______ (sein) ein gutes Team.

Max ________ (sein) heute krank.

Du ___________ (sein) bist aber püntklich.

Ihr ________ (sein) ein schönes Haus.

Es ________(sein) schon 16 Uhr.

____________ (sein) Sie auch Mitglied beim Sportverein, Herr Müller?

Hoe ging het vervoegen van "haben & sein"?

😒🙁😐🙂😃

2. BRD & DDR

 Lees nu de slides zodat je aan het einde van de les meer weet over de geschiedenis van Duitsland na WO2.

Geteiltes Deutschland 

Die Allierten teilen Deutschland nach dem verlorenem 2. Weltkrieg in vier Zonen auf. 1949 entstehen zwei neue deutsche Staaten. 

Im Westen wird die Bundesrepublik Deutschland (BRD) gegründet, ein demokratisches Land. 

Im Osten wird die Deutsche Demokratische Republik (DDR) gegründet, ein sozialistisches Land.

---

Weltkrieg (wereldoorlog) - entstehen (is ontstaan) - gegründet (opgericht) - sozialistisch (socialistisch/communistisch) 

Wann ist die Teilung in Ost- und Westdeutschland entstanden?

1. Nach 1949
2. Nach 1945
3. Nach 1989
4. Nach 1990

DDR: Waar staat deze naam voor?

1. Deutsch Demokratische Revolution
2. Demokratische Deutsche Republik
3. Deutsche Demokratische Republik
4. Deutsch Demokratische Rat

die DDR

die BRD

2.b. Die Berliner Mauer

Mauerbau: 19.August 1961

Am 13. August 1961 reißen Grenzpolizisten der DDR, die Straßen in Ost-Berlin auf. Sie bauen eine hohe Mauer um West-Berlin. Diese Mauer wird drei Meter hoch. Sie trennte den westlichen Teil Berlins von der DDR und Ostberlin.

Grenzpolizist (grenspolitie) - aufreißen (opentrekken) - trennen (scheiden)

Kon je tussen 1961 en 1989 zonder problemen tussen Oost- en Westberlijn?

1. Reizen was mogelijk maar wel zeer beperkt.
2. Reizen van west naar oost was mogelijk maar niet andersom.
3. Er waren geen problemen.
4. Over en weer reizen was niet mogelijk.

Lektion 1.1. & 1.2. (S.46)

der Krieg

die Grenze

der Ort

die Hauptstadt

die Mauer

die Brücke

der Beruf

de oorlog

de grens

de plaats

de hoofdstad

de muur

de brug

het beroep

Vertel in je eigen woorden in het Nederlands:
Wat gebeurde er 1949 & 1961?

3. NIEUW: Voltooid tegenwoorde tijd (v.t.t.) van 

haben & sein

Voltooid tegenwoordige tijd=de gebeurtenis is al voorbij!!

 haben + gehabt 

sein + gewesen 

Er _________ (haben) eine schöne Reise ________ (haben v.t.t.)

John F. Kennedy: "Ich _____ (sein) ein Berliner."
Dit zei de Amerikaanse president John F. Kennedy op 26 juni 1963 in West-Berlijn. Hij onderstreepte de steun van de Verenigde Staten aan West-Berlijn, en dit 22 maanden nadat de communistische DDR de Berlijnse Muur gebouwd had.

Ich ________ (sein) in Griechenland _________ (sein v.t.t.)

Kun je nu de voltooid tegenwoordige tijd van "haben & sein" gebruiken?

010

 4. Werkwoorden vervoegen

Hoe zat het ook alweer?

Een regelmatig werkwoord vervoeg je door eerst de stam van een werkwoord te zoeken.

Stam = -en van het werkwoord afhalen. Daarna plak je de juiste uitgang achter de persoonsvorm.

stam+e

stam+st

stam+t

stam+en

stam+t

stam+en

ich

du

er

wir

ihr

sie/Sie

Ich __________ (gehen) zum Sport.

Du __________ (lachen) laut.

Meine Schwester ________ (gehen) gerne schwimmen.

4.b. Zwakke werkwoorden (S.12)

Let op: Eindigt de stam op een -d of -t:

dan komt er bij

du - er/sie/es - ihr nog een extra -e tussen:

Stam (eindigt op -s) + -e + uitgang

Michaela _______(chatten) immer mit ihrem Freund.

Du ___________ (reden/praten) immer so laut.

_________ (reden) ihr über mich?

Hoeveel van de zes vragen over het vervoegen van werkwoorden had je goed?

05

Hoe vond je 

deze les?

😒🙁😐🙂😃

Klaar?

Test jezelf 1.1. (huiswerk) 

Woordtrainer 1.1. & 1.3.