H3 NK Kapitel 2 E Grammatik

Willkommen Havo 3

Grammatik
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Willkommen Havo 3

Grammatik

Slide 1 - Diapositive

Heute
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... ... weet ik het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval.
  • ... kan ik het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Hausaufgabenkontrolle: Aufgabe 14, Seite 61

Slide 3 - Diapositive

Persoonlijk voornaamword (Personalpronomen)?
  • ich
  • du
  • er/ sie/ es
  • wir
  • ihr
  • sie/ Sie 

Slide 4 - Diapositive

Grammatik A, Seite 67

Slide 5 - Diapositive

Ontleden
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of een lijdend voorwerp in de zin gaat. 

Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. 

Slide 6 - Diapositive

De 1e naamval of Nominativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.
De 1e naamval (= Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.

Ik ga naar de dokter. 

Ich gehe zum Arzt. 
Ik is het onderwerp in de zin. 
Het onderwerp vindt je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde?

Wie gaat? = ik = ich

Slide 7 - Diapositive

IDEWIS

Slide 8 - Diapositive

De 4e naamval (= Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp in de zin is.

De dokter opereert mij.  

Der Arzt operiert mich
mij is het lijdend voorwerp in de zin. 
Het lijdend voorwerp vindt je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde+onderwerp?

Wie opereert de dokter? = mij = mich

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels met de 4e naamval
  • durch - door
  • für - voor
  • gegen - tegen
  • ohne - zonder
  • um - om
  • bis - tot
  • entlang - langs
uitleg

Slide 10 - Diapositive

Stappenplan persoonlijk voornaamwoord
Stap 1: VOORZETSEL - Staat er een voorzetsel in de zin? Dan volg je die op. Een voorzetsel is dominant. 

Stap 2: ONTLEDEN - als er geen voorzetsels staat in de zin, moet je gaan ontleden. 
1. Wie of wat + gezegde? = onderwerp
2. Wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend voorwerp

Slide 11 - Diapositive

Eine Übersicht
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie/Sie

Slide 12 - Diapositive

Übung macht den Meister!
Auf geht's!

Slide 13 - Diapositive

Aufgabe 22, Seite 68
  1. Wir / uns
  2. Sie
  3. ich / dich
  4. du
  5. ich
  6. Ich / du / Er / dich

Slide 14 - Diapositive

Aufgabe 20, Seite 67

Slide 15 - Diapositive

Agenda
  1. Terugblik PTO 2
  2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
  3. Profielkeuzeformulier invullen 
Aufgabe 18, Seite 66
  1. ohne ihn
  2. für Sie
  3. gegen euch
  4. um sie
  5. für uns
  6. Durch dich

Slide 16 - Diapositive

LÖSUNG: Aufgabe 20, Seite 67

Slide 17 - Diapositive

Aufgabe 21, Seite 67
  1. dich
  2. Er / ihn
  3. mich / ich
  4. ihr / euch

Slide 18 - Diapositive

Hausaufgaben
Machen:
- Aufgabe 22, Seite 68
- Aufgabe 23, Seite 68

Lernen:
- Grammatik A, Seite 67

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive