Woordenschat 7-6-1

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

De wereldtaal

1. Een taal die wordt gesproken in een streek.
2. Een taal die op veel plaatsen op de wereld gesproken wordt.
3. De officiële taal in Nederland.
4. Een verzonnen taal.

Abrupt

1. Langzaam
2. Familie zijn van.
3. Woorden maken van andere woorden.
4. Heel plotseling

Verwant zijn aan

1. Een taal die in een bepaalde streek wordt gesproken.
2. Woorden maken van andere woorden.
3. Familie zijn van.
4. De officiële taal van een land.

Afleiden van

1. woorden maken van andere woorden
2. Voor het grootste gedeelte.
3. Langzamerhand
4. Meer meer inspanning of moeite dan nodig is.

Allengs

1. Heel plotseling
2. Langzamerhand.
3. Voor het grootste gedeelte.
4. Woorden maken van andere woorden.

Krampachtig

1. Een taal die op veel plaatsen op de wereld gesproken wordt.
2. Familie zijn van.
3. Meer meer inspanning of moeite dan nodig is.
4. Een taal die in een bepaalde streek wordt gesproken.

Het dialect

1. Een taal die in een bepaalde streek wordt gesproken.
2. De officiële taal van een land.
3. Iets wat je kunt aannemen of accepteren.
4. Woorden maken van andere woorden.

Aanvaardbaar

1. Voor het grootste gedeelte.
2. Een taal die in een bepaalde streek wordt gesproken.
3. Iets wat je kunt aannemen of accepteren.
4. Langzamerhand

De standaardtaal

1. De taal die in een bepaalde streek wordt gesproken.
2. Een taal die op veel plaatsen op de wereld gesproken wordt.
3. De officiële taal van een land.
4. Een bericht op de telefoon.

Grotendeels

1. Een taal die op veel plaatsen in de wereld wordt gesproken.
2. De officiële taal van een land.
3. Voor het grootste gedeelte.
4. Heel plotseling.