2.1

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Welkom 2C!

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven  

Economie

Mark barnhoorn

Programma

- Welkom

- twee/drie toetsvragen bespreken

- Leerdoelen

- Theorie

- Aan de slag

Toetsvragen

vraag 6

vraag 7

Vraag 10 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je welke soorten inkomen je kunt hebben

- Welke groepen uitgaven er zijn

- hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

- Begroting kunt maken met je inkomen en uitgaven

Inkomsten

Als je werkt krijg je geld. Bijbaan ben je in loondienst.

Loondienst of salaris krijg je van het bedrijf

Eigen bedrijf krijgt winst uit zijn verkoop van goederen of diensten

Overheid

Bij de overheid kun je ook geld aanvragen

- Uitkering bij werkloosheid of arbeidsongeschikt

- Kinderbijslag als je kind(eren) hebt

- Huurtoeslag bij een huurhuis

- Studiefinanciering als je gaat studeren

Uitgaven

Dagelijkse uitgaven = je aller daagse uitgaven 

Vasten lasten= uitgaven die regelmaat terugkomt

Incidentele uitgaven= grotere uitgaven die je niet vaak doet

Opdracht

Welke van deze uitgaven hoort bij welke uitgaven?!

Begroting

= overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor een komende periode.

Rekenen

Omrekenen van een week naar een maand 

- om uitgaven goed met elkaar te kunnen vergelijken. Je rekent ze om naar eenzelfde periode 

NOOIT NOOIT NOOIT x4 of : 4 !!!!!!!

4X12= 48 weken, terwijl er 52 weken zijn!

Ezelsbruggetje

oefenen

Sander krijgt bij McDonalds 400 euro per maand, Terwijl Twan ook werkt bij de Mac, krijgt 100 euro per week. 

Gevraagd: wie krijgt er per maand meer geld, Sander of Twan?

Aan de slag

Maken opdrachten van 2.1 op blz 44 van je boek

Tot 5 minuten voor tijd, sluiten we de les af

Afsluiter

- Welke drie inkomens kun je krijgen?

- Welke drie soorten uitgaven heb je?

- Wat mag je nooit doen van week naar maand?!

- Wat is een begroting